Eemland wordt voor het eerst genoemd in een acte uit het jaar 777. In die acte schonk Karel de Grote (742-814) het domein Leusden (Villa Lisiduna) en vier grote wouden aan de St. Maartenskerk te Utrecht (bisdom Utrecht). De schenking betrof een belangrijk deel van Eemland: de gouw Flehite aan de Eem (Hemus genoemd), Leusden en vier foreesten (bosgebieden), waaronder Hengistscoto (Henschoten, deel van Westerwoud), Fornhese bij Amersfoort en Widoc bij Hoogland. Met Eem werd de hele vallei ten noorden van de Emminkhuizerberg bedoeld.
Het Eemmoeras was niet geschikt voor bewoning, afgezien van de door het landijs gedurende de ijstijden opgestuwde Heuvelrug en enkele zandige ophogingen in de uitgestrekte vallei tussen Heuvelrug en Veluwe. Veel van de huidige plaatsen liggen tegen de stuwwal aan, zoals Baarn en Soest, of op verhogingen, zoals Amersfoort, Leusden en Bunschoten. Denk ook aan de naam Hoogland. Op de hogere delen kwam vanaf de tiende eeuw wat bewoning voor. Daar werden akkertjes ingericht en boerderijen gebouwd. Op de grens met het moeras begon men voorzichtig wat te ontginnen. Op Hoogland wijst aardewerk dat bij opgravingen is aangetroffen, op bewoning in de negende en tiende eeuw.
De kleine ontginningen die in Eemland plaatsvonden, blijken allemaal in bezit te zijn van het klooster Elten, dat in 968 was gesticht, waarschijnlijk door graaf Wichman van Hamaland. Een graaf was de plaatsvervanger van de Duitse koning, die het in deze streken voor het zeggen had. Hij begiftigde het klooster met veel land en zo kreeg Elten grote delen van 't Gooi en Eemland in bezit. We moeten daarbij denken aan hoger gelegen gronden als Coelhorst, Krachtwijk en Grimmestein. De boeren die op deze ontginningen woonden, gebruikten de omliggende woeste gronden om er varkens te weiden, plaggen te steken en brandhout te zoeken. Ook in Baarn en Soest bezat het klooster Elten een aantal boerderijen.