Grafheuvels

Vroege bewoners

Rondom Soest, Baarn en Lage Vuursche, maar ook in het zuiden van Eemland bij Maarn en Maarsbergen bevinden zich diverse grote grafheuvels. Dit zijn de meest tastbare overblijfselen van de eerste mensen, die zich definitief in deze streken vestigden. Daarvóór hadden zich al jagers in deze streken gewaagd, in de voetsporen van de kuddes die voor een deel hun voedsel vormden. Die kuddes trokken naar het noorden, toen daar het landijs langzaam verdween. Dat landijs heeft voor een groot deel het landschap dat we nu nog kennen, gevormd.

Meer dan 150.000 jaar geleden lag de gemiddelde temperatuur in West-Europa flink lager. Grote ijsmassa's bedekten het land. In lange tongen schoof het ijs langzaam naar het zuiden; als een bulldozer duwde het een massa stenen en grond voor zich uit. Door die enorme krachten ontstonden de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug, terwijl het gewicht van het ijs een breed dal uitsleet. Dat dal liep van de Waddenzee tot voorbij de Rijn. De Eemvallei is het zuidelijkste puntje van dit gletsjerdal.

In de duizenden jaren daarna werd het langzaam warmer. Het ijs smolt en de wind had vrij spel in het kale landschap. Grote zandverstuivingen ontstonden. Toen het nog warmer werd, raakte het landschap bedekt met planten en bomen. Dat trok dieren aan en daarmee ook de mensen die op die dieren jaagden. Het laaggelegen Eemland, waar het water slecht kon weglopen, werd een groot moeras, met vele vogels en vissen. Er ontstond veen: de planten die er groeiden konden door het vocht niet goed verrotten en vormden een dik kussen van halfvergane resten, waarop weer nieuwe planten groeiden. De jagers uit het zuiden kwamen aanvankelijk met de kuddes mee, die in de zomer naar het noorden trokken. Op kleine zandeilandjes in het uitgestrekte veenmoeras richtten ze kleine kampen in. Daarvan vinden we nu nog de resten terug, bijvoorbeeld vuursteenafval van de werkplaatsen waar ze hun stenen messen en pijlpunten maakten. Jagers die tijdens de jacht overleden, werden hier ook begraven en soms vinden we hun stoffelijke resten.

De hellingen van de Utrechtse Heuvelrug bleken ideale plekken om permanent te gaan wonen. Net hoog genoeg om bij overstromingen droge voeten te houden, maar niet te ver van drink- en viswater. Met bootjes trokken de jagers en vissers de moerassen in om aan voedsel te komen. Op hogere zandgronden vinden we nu nog de resten van hun huizen: verkleurde vlekken in de ondergrond, waar de palen van hun woningen stonden. Er is echter een veel indrukwekkender overblijfsel van deze eerste bewoners: de grafheuvels. De oudste grafheuvels zijn van zand, maar de Bronstijdgrafheuvels, vanaf 3000 v. Chr., zijn gemaakt van heideplaggen. Daardoor weten we dat de invloed van de mens op het landschap toen al groot was. Er was heide ontstaan, waarschijnlijk omdat de kudden van deze vroege boeren de gronden al zo intensief begraasden, dat de natuurlijke vegetatie zich niet kon herstellen. De grafheuvels in deze tijd moeten dan ook in een open heidelandschap hebben gelegen.