Stolpersteine

De jodenvervolging

Tijd van wereldoorlogen

In het voorjaar van 2010 legde de Duitse kunstenaar Gunter Demnig, op initiatief van de Oudheidkamer Holten, 33 zogenaamde Stolpersteine in het trottoir vóór de woningen van tijdens de oorlog omgekomen joodse inwoners van Holten. De steentjes van 10 bij 10 cm zijn voorzien van een messing plaatje met de persoonsgegevens van de betreffende slachtoffers, zoals: "Hier woonde Bela Pagrach, geb. 1915, gedeporteerd 1943 uit Westenbork, vermoord 16.07.1943 Sobibor".

33 joodse Holtenaren vermoord

Vóór de Tweede Wereldoorlog woonden er dertien joodse gezinnen in Holten, met namen als Berg, Cohen, Dormits, Gazan, Kater, Pagrach, Speijer en Smeer. Ze vormden samen een joodse gemeenschap en kwamen op sabbat in de rond 1920 gebouwde synagoge aan de Binnenstraat bij elkaar. De joodse gemeenschap in Holten beschikte niet over een eigen rabbi, zodat voorgangers uit buurgemeenten de diensten leidden. Toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland binnenvielen, woonden er 55 Joden in Holten. Al snel maakten de Duitsers het hen moeilijk. Ze kregen een grote "J" op hun persoonsbewijs gestempeld, zodat bij een controle meteen duidelijk was dat ze joods waren. Later moesten ze een gele ster met het woord "Jood" op hun kleren dragen. Uiteindelijk werden alle joodse mensen, althans zij die niet tijdig waren ondergedoken, opgepakt en gedeporteerd. In totaal 33 joodse Holtenaren kwamen in de concentratiekampen om het leven, de meesten in Auschwitz of in Sobibor. Na de Tweede Wereldoorlog was de gemeenschap te klein om nog diensten in de synagoge te organiseren. Op de plaats van de vroegere synagoge is een gedenkteken aangebracht.

Ondergedoken

Diverse gezinnen wisten de oorlog te overleven. "Als het gevaar te groot wordt, dan komen jullie allebei maar bij ons", zei Mine Jansen-Pot in 1942 tegen mevrouw H. Pagrach-Nathans. Diezelfde avond al trokken zij en haar man Louis bij Ab en Mine Jansen aan de bel. Op hulp aan Joden stond de doodstraf. De Jansens hadden alles overwogen en bleven bij hun aanbod. Op 3 november van datzelfde jaar doken de Pagrachs onder. Ongeveer 2,5 jaar verbleven ze bij de familie, niet wetend of ze hun 2-jarige zoon Bram, die in Amsterdam ondergebracht was, ooit nog zouden terugzien. 3 maanden later voegden zich de ouders van Louis, Bram en Klaartje, ook bij de onderduikers. Precies op tijd. Op 10 april 1943 werden, onder toeziend oog van de bevolking, de overgebleven veertien Joden in Holten met een bus vanaf de centraal gelegen Smidsbelt weggevoerd.

"Zij redden ons leven"

"Wij woonden met z'n vieren boven en de Jansens beneden", vertelde Pagrach jr. jaren later. "Zij redden ons leven. Het risico dat zij liepen, was groot. Hun huis ligt aan een kruispunt, een opvallende plaats. Niemand in Holten, uitgezonderd dokter en mevrouw Gerritsma, wist dat wij hier ondergedoken waren." De onderduikers en hun helpers stonden soms doodsangsten uit. "Zo zijn er een paar weken Duitse militairen in het huis geweest. Zij waren beneden en wij waren boven", aldus Louis. Dankzij de Jansens overleefde de familie Pagrach de verschrikkingen van de oorlog. Zoon Bram keerde ook behouden terug van zijn Amsterdams onderduikadres. Samen met zijn gezin woont hij tegenwoordig in Canada.