Vanaf 150 na Chr. veranderden de klimatologische omstandigheden. Grote delen van zuidwest Utrecht werden steeds minder goed bewoonbaar. Misschien was het ontstaan van de huidige rivier de Hollandse IJssel er mede debet aan, dat het toen in deze omgeving te nat werd en de mensen wegtrokken.
Pas rond 800 werd het gebied weer geschikt voor bewoning en hebben zich er waarschijnlijk Franken gevestigd, een Germaanse stam die al onder de Romeinen naar het zuiden was getrokken. Dat weten we omdat een klooster in het huidige Duitsland, bij Werden, rond het jaar 900 Eiteren (Aiturnon) en Opburen (Ubburon) langs de rivier de Hollandse IJssel in bezit had. Deze Franken hadden zich in de eeuwen daarvoor bekeerd tot het christendom. Willibrord werd door hen gesteund om ook de heidense Friezen te bekeren.
Eiteren, ruwweg het land tussen de huidige Lek en IJsselstein, en Opburen, het land tussen IJsselstein en De Meern, lagen in de gouw Lek en Hollandse IJssel (Lacke et Isla). Gouwen waren Frankische bestuurseenheden, waar vaak een graaf het hoofd van was. Die graven waren weer verantwoording verschuldigd aan de Frankische koningen. Later werden veel van die graven als bestuurder vervangen door bisschoppen.
Ook de vorm van de verkavelingen op oevers van de IJssel wijst op een ontginning vóór het jaar 1000. Er hebben zich op de hogere gronden langs de rivier in deze tijd dus boeren gevestigd. Die boerengemeenschap viel onder het gouwbestuur. Er is eveneens sprake van een kerkje voor deze kolonisten, dat bij Eiteren gestaan moet hebben.