De Angelsaksische monnik Willibrord stak het Kanaal over om in deze streken het christendom te prediken. Hij was niet de eerste christen met wie de bewoners, de Friezen en de Franken, te maken kregen. Volgens de legende was de Engelse prinses Cunera tijdens haar reis naar Rome bij Rhenen vanwege haar christelijk geloof vermoord.
Willibrord ondervond aan den lijve dat het bekeren van de Friezen geen sinecure was. Die ervaring deelde hij met Cunera. Willibrord maakte rond het jaar 700 een dienstreis en kwam langs Rhenen. De inwoners van Rhenen vroegen hem hun Cunera heilig te verklaren. De missionaris had zoveel aan zijn hoofd, dat hij het vergat. Toen greep God in. Hij maakte Willibrord bij diens terugtocht op zijn omissie attent. Willibrord verklaarde haar toen alsnog heilig.
Willibord was door de paus benoemd tot aartsbisschop der Friezen. In deze periode betekende dat iets anders dan nu. 'Aarts' was een aanduiding voor het werken onder moeilijke omstandigheden en dat is niets te weinig gezegd. In Utrecht, op de plek van het Romeinse castellum, bouwde Willibrord twee kerkjes. Dat leek succesvol, maar de paus had goed ingeschat dat het werken in deze streken voor een missionaris vol gevaren was. Een andere Engelse missionaris, Wynfreth, was in 716 bij de Friese koning Radbod op bezoek en ontdekte tot zijn schrik dat de beide Utrechtse kerkjes inmiddels waren vernietigd. Er was weinig animo voor het christendom en daarom keerde hij teleurgesteld naar Engeland terug. Hij gaf het niet definitief op. Jaren later keerde hij naar Utrecht terug, onder zijn nieuwe naam Bonifatius, om opnieuw het missiewerk op te pakken.
Willibrord kreeg pas blijvend succes, toen de Franken vaste voet in Utrecht kregen. Hij had nu de militaire macht van de Frankische heersers achter zich. Zachtzinnig zal de kerstening dan ook niet altijd gegaan zijn.
Vanuit de Willibrordkerken in Utrecht verspreidde het nieuwe geloof zich over de omliggende plaatsen. Ook daar, onder meer in Zeist, Doorn en Leusden, werden nu kerkjes gebouwd. Deze zogenaamde oerkerspels fungeerden weer als moederkerk voor dorpen in de omgeving. Zo verspreidde het christendom zich langzaam over Utrecht. Een oerparochie behield lange tijd het alleenrecht op de doop. Pas in de loop van de twaalfde eeuw kregen ook de dochterkerken een functie als doopkapel. Het eerste kerkje in Zeist zou al in de achtste eeuw zijn gebouwd. Daarvan zijn geen resten gevonden: de tufstenen toren van de kerk van Zeist werd in 1180 opgetrokken. De kerk van Doorn is, net als de Domkerk, gewijd aan St. Maarten, de heilige van de Franken. Dat geeft een relatie met Utrecht aan. Deze kerk is weer de moederkerk voor Leersum en Amerongen.