De koning van Frankrijk is bij Lobith over de Rijn ons land binnengetrokken met een leger van wel 120.000 man. Wat moet ons kleine, zwakke leger daartegen beginnen? In veel provincies lopen Franse soldaten rond. Er wordt verteld dat ze huizen leegroven. In Overijssel zijn soldaten van de bisschoppen van Munster en Keulen ook nog eens binnengevallen. Daar wordt geroofd en geplunderd. Vreselijk allemaal. Wat moet er van onze Republiek terechtkomen?’ Adriana knikt: ‘Mijn man vertelt dat er heel veel vluchtelingen zijn. En dat er Engelse en Franse oorlogsschepen zijn die onze kust aanvallen. Gelukkig heeft admiraal Michiel de Ruijter met zijn oorlogsschepen de vloot van de vijand verslagen. Dat is een geluk bij een ongeluk.’ ‘Dat kan wel zijn’, zegt Johanna, ‘maar die Johan de Witt, de belangrijke bestuurder van Holland, had het leger sterker moeten maken. Dan hadden we het Franse leger misschien kunnen tegenhouden! Hadden we maar een koning…’ De buurvrouwen hebben gehoord dat het stadsbestuur wil dat de boeren de wallen van Woudrichem steviger maken. Ze moeten ook de grachten dieper maken. Wie weet kunnen ze zo de Fransen tegenhouden.
Binnen begint een kind te huilen. ‘Ik moet naar Sientje’, zegt Adriana. Ze neemt afscheid van Johanna. Niet alleen de buurvrouwen zijn bang voor de toekomst. Er zijn meer mensen die in paniek zijn. Nog nooit was ons land er zo slecht aan toe. Holland en de andere provincies zijn in groot gevaar en dat is de schuld van Johan de Witt, vinden ze. Hij had Lodewijk XIV, die machtige koning van Frankrijk, moeten tegenhouden. Lodewijk, die zichzelf Zonnekoning noemt en denkt dat hij de baas kan spelen over heel Europa. Johan de Witt moet plaatsmaken voor de prins van Oranje, Willem III. Willem wordt de belangrijkste man van het land. Ook al heeft Johan geen macht meer, de mensen blijven boos op hem. Als hij in de zomer van 1672 bij zijn zieke broer Cornelis in Den Haag op bezoek gaat, wordt hij door woedende mannen aangevallen. Er vallen harde klappen en de beide broers worden gedood. Die gebeurtenis is een donkere bladzij in de geschiedenis
van ons land. 1672, een rampjaar!
Gelukkig komt de snelle opmars van het Franse leger tot stilstand. Hollandse bestuurders hebben een heel slim idee. De Hollandse Waterlinie moet de Franse soldaten tegenhouden. Ze laten Hollandse soldaten een smalle strook land tussen Muiden, vlakbij Amsterdam, en Gorinchem onder water zetten. Ze steken de dijken op sommige plaatsen door, zodat het
water over de velden loopt. Want water, daar is genoeg van in Nederland. Ook bij Woudrichem steken Hollandse soldaten de dijk op drie plaatsen door. Langzaam maar zeker loopt het Land van Heusden en Altena onder water. De boeren vinden dat niet leuk. De tarwe op het land verrot, maar zo worden de Fransen wel tegengehouden. Ze plunderen Heesbeen en Doeveren, maar het lukt de Fransen niet om Heusden in te nemen. Als de winter invalt, begint het hard te vriezen. Dan gaat het bijna mis! De Fransen willen met hun ruiters over een dikke ijsvloer naar Den Haag trekken, het hart van Holland. Maar plotseling valt de dooi in. Het ijs wordt zacht onder de voeten van de marcherende soldaten. Het kraakt en breekt. De kanonnen zakken erdoor. De Fransen trekken zich terug. Dankzij de Hollandse Waterlinie lukt het de Franse koning niet om Holland te bezetten. Zes jaar later wordt er vrede gesloten.
In Woudrichem kun je nog steeds een herinnering aan die tijd vinden. Aan de Hoogstraat vlakbij het Oude Raadhuis is een oud poortje. De mensen noemen dat poortje het De Wittpoortje. Er boven staat het jaartal 1611, het jaar waarin Johan de Witt trouwde. Deze Johan was niet de Johan in dit verhaal. De Johan van het poortje was burgemeester van Woudrichem en heeft er een tijdje gewoond. Hij was wel familie van de belangrijke Hollandse bestuurder Johan de Witt die in het rampjaar 1672 werd gedood. Helaas vloeit er vaak eerst bloed, voordat er vrede gesloten kan worden.
Johan de Witt en het rampjaar 1672
Adriana en Johanna zijn buren. Ze wonen in de Molenstraat in Woudrichem. Vanochtend zijn ze al vroeg buiten. ‘Dag buurvrouw’, zegt Johanna, ‘wat een bende in de straat. Bij jou ligt er ook weer een grote hoop smerig hooi. Wie zou dat gedaan hebben?’ ‘Nou’, zegt Adriana, ‘ik hoorde vanmorgen vroeg een wagen langs rijden. De bestuurder gooide wat
op straat. Het is tegenwoordig elke week raak. Iedere keer ligt er vuilnis op straat. Wat een ramp! Het stadsbestuur moet daar een eind aan maken. Je struikelt over de rotzooi!’ ‘Over rampen gesproken’, ‘zegt Johanna, ‘wat er in ons land gebeurt, dat is pas een ramp.