De Europese vraag naar Chinees porselein was groot sinds de VOC-invoer in 1602, vanwege de tot de verbeelding sprekende Oosterse decoraties, de blauwwitte uitvoering, de glans en de harde scherf. Toen vanaf 1634 in China door interne politieke onrust de porseleinindustrie zo goed als stil kwam te liggen, stagneerde de export. Doordat de Europese vraag groot bleef, ontstond een gat in de markt dat door de Noord-Nederlandse aardewerkindustrie met succes werd opgevuld met imitatieporselein, de Delftse faience. Faience is een aardewerksoort die aan beide zijden met ondoorzichtige, witte tinglazuur is bedekt, vervolgens beschilderd en tenslotte met een doorzichtige loodglazuurlaag is afgedekt. Mede dankzij de aanwezigheid van geschikte klei in de omgeving concentreerde de productie zich in Delft. Het hoogtepunt lag tussen 1680 en 1720.
Het Sint-Lucasgilde, waartoe de plateelbakkers behoorden, zag er streng op toe dat de kwaliteit van de producten gewaarborgd werd. Op de producten werden soms wel merktekens van de desbetreffende bakkerij of meester-schilder aangebracht, maar aanvankelijk ontbreken die vaak. Na 1725 verslechterde de economische situatie. Door de opkomst van het Saksisch en het Frans porselein werden de plateelbakkers gedwongen ingrijpende maatregelen te nemen om de afzetproblemen het hoofd te bieden. Bedrijven werden opgeheven of gingen samenwerken. Om oneerlijke concurrentie tegen te gaan, registreerden de 25 toen nog werkende plateelbakkerijen in 1764 hun merk.
Plateelbakkerij De Porceleyne Fles, opgericht in 1653 door David Anthonisz. van der Piet aan het Oosteinde, nu nummer 171, is de enige fabriek die tot nu toe alle moeilijkheden heeft overleefd. Het als merk gebruikte ‘flesje’ werd voor het eerst rond 1700 aangebracht. In 1804 kocht Henricus Arnoldus Piccardt het kwijnende bedrijf op. Hij wist zich te handhaven door Engels aardewerk, porseleinen spaarkachels en vuurvaste stenen te gaan produceren. In 1876 nam Joost Thooft ‘De Fles’ over. Hij wilde de vervaardiging van het ‘oude’ handbeschilderde Delftse aardewerk nieuw leven inblazen. Dit lukte hem met behulp van de laatst overgebleven plateelschilder, Cornelis Tulk, en met de aan de Polytechnische School verbonden leraar decoratieve kunst, Adolf le Comte, die nieuwe decoraties en vormen ontwierp. De samenwerking werd een groot succes.
De fabriek verhuisde in 1916 naar de Rotterdamseweg. Naast het sieraardewerk gingen tegeltableaus, herinneringsborden, cloisonné tegels en bouwkeramiek een belangrijke plaats innemen. In 1955 werd de afdeling Unica opgericht, waar jonge keramisten konden experimenteren. Met ups en downs heeft Delfts oudste aardewerkfabriek zich tot op heden kunnen handhaven door zich met vernieuwingen aan de tijd aan te passen.