De broers en de sprookjes
Vanaf ongeveer 1806 legden de gebroeders zich toe op het verzamelen van sprookjes en sagen. Tot de negentiende eeuw waren dit soort vertellingen vooral bedoeld voor volwassenen. Veelvoorkomende thema’s als seksualiteit, geweld en wreedheid maken duidelijk dat de verhalen niet voor kinderen zijn geschreven. In het oorspronkelijke Roodkapje-verhaal was er bijvoorbeeld helemaal geen sprake van een goede afloop met een jager die Roodkapje en haar oma uit de maag van de wolf bevrijdde. Toen de Grimms in 1812 echter voor het eerst hun boek Kinder- und Hausmärchen publiceerden, hadden de daarin 201 opgenomen sprookjes een beduidend luchtiger karakter gekregen. De gebroeders Grimm hadden verhalen voorzien van een goede afloop en ze voegden een morele les toe die kinderen leerde over goed en fout gedrag. Niet alleen werden de vertellingen daarmee toegankelijker voor een breed publiek, ook zetten de gebroeders onbewust een trend van sprookjes die met de tijd mee veranderen. In de huidige tijd zien we bijvoorbeeld nog steeds bewerkingen van populaire sprookjes die moderne normen en waarden reflecteren.
Na de uitgave van hun grote sprookjesboek waren de broers ook op taalkundig gebied actief. Zo deed Jacob in 1822 een belangrijke ontdekking, die ‘de wet van Grimm’ is gaan heten: het betreft de eerste klankverschuiving die het Germaans als taal onderscheidt van de Proto-Indo-Europese taal. Dankzij erkenning voor zijn onderzoek naar de oorsprong van de Germaanse taal en cultuur zetelde hij in 1848 ook in het Frankfurter Parlement, dat (tevergeefs) probeerde om eenwording van een Duitse staat te bewerkstelligen. Wilhelm overleed tenslotte in 1859; Jacob vier jaar later, in 1863.
Wetenschappelijk onderzoek
Voorafgaand aan de publicatie van hun monumentale werk in 1812, deden de broers dus uitgebreid onderzoek naar de oorsprong van fabels en volksvertellingen. In de twee handgeschreven brieven die in Bibliotheek Rotterdam worden bewaard, spreekt Grimm over het onderzoek naar het verhaal van Van den vos Reynaerde, het Middelnederlandse dierenepos uit de dertiende eeuw. In de eerste brief correspondeert hij onder andere met iemand over twee geleende manuscripten met betrekking tot de origine van het werk, en doet hij navraag naar drie andere manuscripten die hij voor zijn onderzoek kan gebruiken. In de tweede brief rapporteert hij over de voortgang van zijn onderzoek en vraagt hij of hij de geleende werken langer mag gebruiken. Het Grimm-sprookje dat waarschijnlijk het meest direct verwant is aan de Van den vos Reynaerde-fabels is De vos en het paard, over een sluwe vos die een paard helpt om een leeuw te vangen door middel van schijndood.