De graaf die bisschop werd
Graaf Ansfried werd rond het jaar 940 geboren binnen een Lotharingse adellijke familie. Hij trouwde in 966 met ene Hereswint en het zeer gelovige echtpaar stichtte de abdij van Thorn. Ansfried was graaf van Hoei, een stadje in de Belgische provincie Luik. Na de dood van zijn vrouw in 994 wilde hij, vroom als hij was, zich als eenvoudig monnik terugtrekken in een klooster. Maar dat ging niet door. Keizer Otto III deed namelijk een dringend beroep op de graaf om toe te treden tot de geestelijke stand en de vacante bisschopszetel van Utrecht te bezetten.
Dat deed Ansfried, waarna hij zijn graafschap aan het prinsbisdom Luik schonk. Zijn vroomheid dwong veel respect af. Hij had zo'n gezag als bisschop dat de Noormannen bij hun strooptochten van 1006 en 1007 de plaats Utrecht zelfs zouden hebben gespaard. Volgens de legende zagen zij uit achting voor de bisschop af van een aanval op de burcht Trecht, waarin de bevolking zich had verschanst.
Maar wat had deze grafelijke bisschop met de Zwijndrechtse Waard te maken? Daar had hij land in bezit. Dat daar al sprake was van een behoorlijke woongemeenschap, blijkt uit een zogenaamde giftbrief uit 1006, waarin bisschop Ansfried vier jaar voor zijn dood onder meer de kerk van Suindrecht aan het door hem gestichte benedictijnerklooster bij Amersfoort schenkt.
Keizer Koenraad II bevestigt de gift in 1028 en spreekt dan over een Zwijndrechter Waard: ‘... en langs de Merwede is er een plek, Swindrehtwert genaamd met een lengte en breedte van...’ Door historici wordt eraan getwijfeld of de naam ‘Suindrecht’ wel terecht in die – niet bewaard gebleven – schenkingsakte uit 1006 stond. De naam zou er namelijk later bijgeschreven kunnen zijn. Als dat het geval was, dan was er óf sprake van vervalsing óf had de bisschop besloten er na afronding van de giftbrief een douceurtje bij te doen en werd Suindrecht er nog eventjes bijgeschreven.
Suindrecht
Het West-Frankische woord ‘suin’ (swin) kan worden vertaald als het weglopen van water tijdens eb en het woord ‘drech’ verwijst naar ‘trekken’ of ‘slepen’. Hiermee wordt dan bedoeld dat de schepen een eindje voortgetrokken moesten worden, omdat het ondiepe water op die plek lastig te bevaren was. Deze uitleg doet vermoeden dat Zwijndrecht in die tijd bij laagwater aan Dordrecht vastzat, maar dat beide nederzettingen tijdens hoogwater gescheiden waren. Hoe dan ook lagen beide plaatsen in een krekengebied waar het water vrij spel had. Bij de bouw van de HSL werd een donk gevonden, waaruit bleek dat er vijfduizend jaar geleden al bewoning moet zijn geweest.
De mens moest in dat onberekenbare waterlandschap zijn uiterste best doen om droge voeten te houden.
De graven Dirk III en Dirk IV van West-Frisia (het latere Holland) hielden zich in die periode intensief bezig met de ontginning van dit zompige en grillige land. Voor de landbouw, maar ook als gebiedsuitbreiding in oostelijke richting. Zo kwamen ze in conflict met onder meer de bisschop van Utrecht, die ook meende recht te hebben op dit land. Dit kostte Dirk IV in 1049 uiteindelijk het leven. Op een plek met de naam Thuredrech.