Borgmannenzegel

Het College van Borgmannen

Tijd van steden en staten

Borgmannen waren in de 12de en 13de eeuw leenmannen van de landheer, die in ruil voor hun militaire steun huizen, hoven of boerderijen in leen kregen. De opbrengsten van deze erven mochten ze als hun inkomsten beschouwen. Graaf Hendrik van Dale had, door zijn huwelijk rond 1180 met Regenwice, erfdochter van de Heerlijkheid Diepenheim, het instituut Borgmannen vanuit Westfalen ingevoerd in deze regio. Aan een charter van de Borgmannen van Diepenheim uit het jaar 1343 hangt een prachtig zegel in groene was met daarop zes klauwen. Het huidige reglement van het College van Borgmannen vertoont op de omslag een kopie van dit zegel waarop in Gotisch schrift te lezen staat: S Castellanorum Dypene (sigillum = zegel van de Borgmannen van Diepenheim). Deze klauwen komen al eerder voor op een zegel. Van graaf Otto is een zegel bewaard gebleven dat was bevestigd aan een oorkonde uit 1217. Het zegel vertoont een afbeelding van zes naar boven gerichte dierenklauwen. En een acte uit 1272 draagt een ruiterzegel dat graaf Hendrik II voorstelt met in zijn rechterhand een zwaard en in zijn linkerhand een schild met zes dierenklauwen. Op het wapen van de voormalige gemeente Diepenheim, dat in 1819 door de Hoge Raad van Adel is vastgesteld, komen de klauwen terug. Bijzonder is dat het dan slechts drie naar beneden gerichte klauwen zijn, beschreven als berenklauwen.

De vicarie

In 1399 gaf de bisschop goedkeuring aan het stichten van een vicarie in de kerk van Diepenheim. Deze werd begiftigd met opbrengsten uit de goederen van de castellani (borgmannen) zoals rogge, gerst enz. De originele fundatiebrief werd in zeer goede staat, door de Diepenheimse geschiedschrijver J. van der Veen, in 1955 teruggevonden in het archief van kasteel Weldam. De vicarie kreeg de naam van St. Georgius (St. Joris), patroon van de ridders en van de borgmannen van Diepenheim. Tot in de Franse tijd bestond het "College van Borgmannen en Burgemeesteren" uit de eigenaren van de havezaten rondom Diepenheim: de huizen Diepenheim, Nijenhuis, Peckedam, Warmelo en Weldam en de zes burgemeesters. Hiervan werden er twee in hun ambt benoemd door de burgerij, twee door de drost van Twente en twee door de borgmannen. Al in 1224, bij de afscheiding van de parochie Diepenheim van de parochie Markelo, werd aan de heren van Diepenheim het recht van collatie toegekend: het recht om een pastoor (na de Reformatie een predikant) aan te stellen. Later werd daar ook nog de benoeming van de koster en de schoolmeester aan toegevoegd.
De voortdurende strijd in de 15de en 16de eeuw tussen de bisschoppen van Utrecht en de hertogen van Gelre en de onderlinge conflicten tussen de landgoedeigenaren hebben niet geleid tot het einde van het borgmannencollege in Diepenheim. Na de Reformatie in Diepenheim, even na 1600, werd de vicarie omgezet in een provisorie, een fonds waaruit "ad pios usus" (ten bate van de behoeftigen) financiële ondersteuning werd verleend. Nog steeds wordt de provisorie bijgestaan door een provisor, die door het College wordt benoemd en ontslagen.

Tien zilveren borgmanbekers

Vanaf het midden van de 17de eeuw traden de borgmannen van Diepenheim weer vaker als eenheid naar buiten toe. Dat resulteerde in een opmerkelijk initiatief waaraan de stad Diepenheim een tiental zilveren bekers heeft overgehouden. "Borchmannen en Burgemeisteren op het stadthuis vereenigt sijnde, belooven een ieder voor sijn hooft te betalen een silveren beeker van vier Rijksdaalders of thien gulden om tot dienst van het Raedthuijs en tot hunner gedachtnisse bewaert te worden". Negen bekers stammen uit de periode 1680 en de tiende is in 1962 geschonken door J.W.J. baron de Vos van Steenwijk, als oudste borgman voorzitter van het College, ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag. Bij deze gelegenheid werden de bijna 300 jaar oude borgmanbekers weer gebruikt om een heildronk uit te brengen. Vroeger bevonden de bekers zich in het stadhuis van Diepenheim, tegenwoordig zijn ze veilig opgeborgen in het Rijksmuseum in Enschede.

Resolutiën

Sinds 1768 leggen de provisoren de notulen vast en schrijven ze hun verslagen onder de titel "Resolutiën van Heeren Borgmannen en Burgemeesteren van Diepenheim". Twee lijvige boekwerken, de eerste loopt van 1768 tot 1830 en de tweede van 1830 tot heden, die in het gemeentelijk archief worden bewaard. Het borgmanschap is dus een zeer oude instelling, die in deze regio alleen in Diepenheim en Goor tot volle ontwikkeling is gekomen. Met het verdwijnen van het collatierecht in 1922 verdween ook het borgmanschap in Goor. De borgmannen van Diepenheim vergaderen echter nog geregeld. In 1953 werd een nieuw reglement vastgesteld, dat nog altijd van kracht is. Slechts één toevoeging heeft men later moeten accepteren: Artikel 1 luidt nu: Het College van Borgmannen en Burgemeester van Diepenheim wordt gevormd door natuurlijke personen van het mannelijke dan wel het vrouwelijke geslacht.