Walvisvaarders

In juli 1754 keerde de Texelse commandeur Pieter Jacobz Dogger met het schip 'De juffrouwen Anna en Maria' uit de wateren bij Groenland terug met een uitzonderlijk rijke lading: 330 vaten spek, afkomstig van 13 geharpoeneerde walvissen. Het was de grootste vangst van alle Hollandse walvisschepen die in dat jaar naar Groenland waren uitgezeild. De kunstig gegraveerde bokaal die Dogger ter gelegenheid van de recordvangst kreeg van de Alkmaarse eigenaren van het schip, is als erfstuk nog altijd in het bezit van zijn nazaten. Het glas laat een tussen ijsbergen gelegen walvisvaarder zien. Harpoeniers en bemanningsleden varen in kleine vangstsloepen tussen een spuitende en een ondergedoken walvis.

Pieter Jacobsz Dogger was lang niet de enige die in de Noordkop zijn geld verdiende in de walvisvaart. Dat bewijzen de reusachtige walviskaken die nog altijd her en der in de dorpen en bij boerderijen zijn te vinden. De bewoners van Texel, Wieringen, Petten, Callantsoog, Den Helder en Huisduinen leefden voor het merendeel van de zee. Meer dan de helft van de werkende bevolking van Huisduinen en Den Helder vond in de zeventiende en achttiende eeuw werk in de walvisvaart, als matroos, speksnijder, harpoenier, stuurman of in de rang van commandeur (gezagvoerder). Texel en Huisduinen telden in de achttiende eeuw tientallen commandeurs. Sommige hadden de vangst van meer dan honderd walvissen op hun naam. De commandeurs werden betaald per vangst. Succesvolle commandeurs konden het zo tot grote welstand brengen. Op het hoogtepunt rond 1720 voeren jaarlijks zo'n 250 Hollandse walvisvaarders uit richting poolgebied. De schepen waren grotendeels eigendom van reders uit Amsterdam, de Zaanstreek en Waterland.

De walvisjacht was met de toenmalige middelen een gevaarlijke, maar bij succes zeer winstgevende onderneming. Het uitgekookte walvisspek leverde traan die werd verkocht als smeer- en lampolie - olielampen vormden de voornaamste lichtbron in huis tot de uitvinding van gaslicht en elektrische verlichting. Van de walvisbotten werd lijm gemaakt, terwijl de baleinen werden gebruikt voor het maken van kleding en gebruiksvoorwerpen als tabaksdozen, dameskorsetten en waaiers. Een volwassen groenlandse walvis leverde wel 20.000 liter traan en duizend kilo baleinen.

Na 1800 liepen de vangsten terug, al vertrokken er nog elk jaar schepen ter walvisvaart of robbenvangst. Halverwege de negentiende eeuw was de groenlandse walvis grotendeels uitgeroeid. Na Tweede Wereldoorlog was er een tijdelijke opleving in de Nederlandse walvisjacht, vanwege het grote tekort aan vet, onder meer voor de productie van margarine. Op de walvisschepen 'Willem Barendsz' I en II van de Amsterdamse rederij Vincke & Co voeren opnieuw een aantal Noordkoppers mee. De onverschrokken walvisjagers van toen konden niet voorzien dat hun prooi ooit nog eens wereldwijde bescherming zou verdienen.