Lonneker was in 1896 de eerste gemeente in Nederland, waar een boerenleenbank werd opgericht: de Coöperatieve Landbouwersbank en Handelsvereniging Lonneker, samen met de Lonneker Coöperatieve Melkinrichting en Zuivelfabriek. Voor de bank waren er al de Twentse Landbouwmaatschappij (1871), de Lonneker Landbouwersvereniging (1890) en de Enschedese melkinrichting aan de Lipperkerkstraat (1884). In 1901 werd een nieuwe melkfabriek gebouwd aan de Kottendijk. De landbouworganisaties hielden zich bezig met in- en verkoop van veevoeders, zaai- en pootgoed en landbouwwerktuigen, maar ook met voorlichtingscursussen en tentoonstellingen.
Markeverdeling
De gemeente Lonneker was in 1808 gevormd uit de vijf marken
van Enschede. De marke als afzonderlijke bestuurslaag werd daarmee
in feite overbodig. Landelijke wetgeving in 1856 verplichtte de
marken tot verdeling van de markegronden, veelal woeste grond,
onder de "gewaarden", de gerechtigden. In Enschede vond dit proces
al vanaf 1840 plaats. De meeste grond kwam in handen van de grotere
boeren. Andere percelen werden aangekocht door de fabrikanten uit
de stad. Keuterboeren hadden nauwelijks de mogelijkheid grond aan
te kopen. Een juridisch sluitende verdeling van de kavels werd
mogelijk gemaakt door het gereedkomen van de kadastrale kaarten van
Enschede en Lonneker in 1832. Daarmee ontstond de mogelijkheid om
over grondbezit belasting te heffen. Een reeks plaatselijke
belastingen kwam te vervallen: daaronder de heffingen op kolen en
turf, op het gemaal en op de aantallen deuren, vensters,
dienstboden en paarden.
Coulissenlandschap
De woeste gronden werden allereerst gebruikt voor de aanleg
van de kaarsrechte wegen naar omliggende plaatsen: Hengelo,
Haaksbergen, Gronau, Oldenzaal en Losser. Woeste gronden werden
vaak omgezet in bospercelen, ontwaterd en beplant met inheemse,
duurzame en snel groeiende houtsoorten. Investeringen in bosbouw
bleken in de 19de eeuw zeer lucratief door de toenemende vraag naar
timmerhout, bielzen voor spoorwegaanleg en stuthout voor de
kolenmijnen. Het landschap rond Enschede kreeg in deze eeuw een
volledig andere aanblik: kale, onafzienbare heidevelden en venen
veranderden in bossen, afgewisseld met weiden en akkers. Houtwallen
en geriefbosjes verfijnden het beeld. Er ontstond een zogeheten
coulissenlandschap.
Omslag van akkerbouw naar veeteelt
De landbouw onderging in deze periode grote veranderingen. De
boeren kregen te maken met de gevolgen van de toenemende
wereldhandel. Goedkoop graan uit het buitenland droeg bij aan de
omslag van akkerbouw naar veeteelt. De schapen op de uitgestrekte
heidevelden maakten plaats voor koeien, varkens en kippen, die
grotendeels met gewassen van eigen land gevoed werden. Aan het
einde van de 19de eeuw kwam de kunstmest in zwang.
Textielhuisnijverheid kwam na 1880 bijna niet meer voor: alle
producten werden in fabrieken vervaardigd.
Buitenhuizen
Aan het eind van de eeuw ondergingen in het buitengebied de
omvangrijke landgoederen van de Enschedese fabrikantenfamilies
grote veranderingen. Bekende landschapsarchitecten werden
aangetrokken om de terreinen in te richten naar de nieuwste
inzichten, met onder meer exotische planten en bomen. De woningen
werden verbouwd tot luxueuze villa's, waarbij de ene familie niet
voor de andere wilde onder doen. De terreinen kregen luxueuze
poorten en indrukwekkende oprijlanen. De behuizingen dragen namen
als villa Stokhorst (Jannink), de Hoge Boekel (Van Heek), Zonnebeek
(Van Heek), het Bouwhuis (Scholten) of het Amelink
(Blijdenstein).