Voor de snel groeiende bevolking werden in de periode tot de Tweede Wereldoorlog nieuwe stadswijken gebouwd: het Pathmos, 't Zeggelt, de Laares en het Perik, het Zwik, Horstlanden en Veldkamp. De wijk Pathmos werd tussen 1914 en 1928 gebouwd volgens de modernste inzichten over een "tuinstad", naar plannen van architect W.K. de Wijs en de directeur van Gemeentewerken A.H. op ten Noort. Opdrachtgever was de in 1907 opgerichte Vereeniging de Volkswoning. De wijk heeft een grote ruimtelijke kwaliteit met een besloten karakter. Er zijn negen basistypen woningen gebouwd in 89 varianten. De stedenbouwkundige opzet omvatte winkels, scholen, pleinen, een badhuis, een wijkcentrum, groenvoorzieningen en diverse poortdoorgangen. Centraal punt is het Thomas Ainsworthpark.
Drentse buurt
De wijk telt in totaal 1386 woningen waarvan er 1209 door De
Volkswoning zijn gebouwd.In 1927 werd het geheel uitgebreid met 226
woningen van de "Drentse buurt". De eerste bewoners waren
voornamelijk arbeiders uit de veenkoloniën geweest. Dit deel van de
wijk was veel soberder en goedkoper van opzet, wat tevens de reden
was waarom dit deel recentelijk gesloopt is en vervangen door
nieuwe woningen.
Singelring
Toen in 1901 de Woningwet in werking trad, werd ook Enschede
verplicht de verdere uitbouw van de stad te reguleren door middel
van uitbreidingsplannen. Dergelijke plannen vormden tot 1921 het
raamwerk voor de hoofdwegenstructuur, het beloop van kanalen en
spoorlijnen en de ligging van industrieterreinen. Na 1921 mocht, na
een wetswijziging, ook aan de tussengelegen gebieden een
gedetailleerde bestemming worden gegeven. De gemeenteraad stelde in
1907 het eerste uitbreidingsplan vast, met vooruitziende blik
gebaseerd op een toekomstig inwoneraantal van 100.000. Men voorzag
al in een volledige rondweg (28 m breed met vier rijstroken) langs
de grenzen van de gemeente en in de bebouwing van de Stadsmaten en
de buurt Lasonder. De eerste auto was toen nog maar kort tevoren
(in 1900) in Enschede gesignaleerd. De singels werden uiteindelijk
tussen 1916 en 1929 aangelegd. De laatste schakel is de zogeheten.
"Brug Zuid" (later Wethouder Nijkampbrug) over de spoorlijn naar
Ahaus (ter hoogte van het huidige pand van dagblad
Tubantia).
Groene longen
In de loop der jaren werd een aantal landgoederen van
fabrikantenfamilies aan de gemeente Enschede overgedragen en
tegelijkertijd opengesteld voor het publiek. Na het Volkspark, dat
al dateert uit 1874, waren het achtereenvolgens het G.J. van
Heekpark (1918, met sportaccommodaties in 1932), het park Bultserve
(1927), het Van Lochemspark (1929), het Wooldrikspark (1950), het
Abr. Ledeboerpark (1956) en het Blijdensteinpark (1958). Het
landgoed Drienerlo is in 1947 door de gemeente aangekocht. Het
landgoed werd naderhand bestemd voor de vestiging van de Technische
Hogeschool (nu Universiteit Twente). Al deze parken worden nu
gezien als de "groene longen" van de stad. Ze gelden ‒ met het
omringende platteland ‒ als pluspunten voor het woonklimaat
van Enschede.
Openbaar vervoer
De singels van Enschede zijn mede zo ruim ontworpen, omdat
destijds rekening is gehouden met de aanleg van een tramlijn, die
er echter nooit is gekomen; wel een lijn van Enschede (station)
naar Glanerbrug (grens). Die lijn van de Twentsche Electrische
Tramwegmaatschappij is geëxploiteerd in de periode 1908-1933. Het
openbaar vervoer is sindsdien volledig overgenomen door autobussen,
zowel de lijnen in de stad (vanaf 1922) als die naar omliggende
plaatsen, De verbindingen werden verzorgd door de TAD (Twentsche
Autobus dienst) en door de TET (Twentsche Electrische Tramweg
Maatschappij). Vanaf 1929 nam de TET alle lijnen van de TAD over,
behalve die naar Losser en Overdinkel, die nog tot 1984 door de TAD
werden gereden. De bereikbaarheid van Enschede nam nog toe door het
verharden van de wegen naar Losser (1907), naar de Knalhutte
(Ahaus) en naar Buurse (beide 1915). Ook de weg
Usselo-Boekelo-Twekkelo werd verhard.