De oude waterwegen gegraven tijdens de ontginningen, werden al vanaf het begin gebruikt voor het vervoer van goederen. Wegen waren vaak modderig en niet geschikt voor karren met zware lasten. Alleen als het vroor ging het vervoer over de hobbelige wegen. De weteringen die uitkwamen op de Maartensdijkse vaart, waren breed genoeg om er met schouwen en pramen te varen. Deze scheepjes waren eeuwenlang het belangrijkste vervoermiddel. Ze voeren via de Maartensdijkse Vaart en het Zwarte Water naar Utrecht. Bij de Weerdpoort kwamen de schouwen en pramen de stad binnen.
Al in de 14e eeuw, gingen veerdiensten twee keer per week vanuit Groenekan naar Utrecht. Vanaf de 15e eeuw, ook vanuit Maartensdijk en Westbroek. Zij gingen heen met landbouw-producten: Boter in tobbetjes, melk, kaas, riet, hout, koren, kooihoenders, duiven, varkens, kalveren enzovoorts. Tot eind 19e eeuw gingen ook schepen volgeladen met turf naar Utrecht.
Uit Utrecht kwamen schepen met stadsproducten terug. Onder andere zakken suiker, zout, kruidenierswaren, huisraad, kleding en stoffen, tonnetjes wijn en bier en sterkere drank. Scheepjes vol stenen en zand en later rond 1900 met sintels uit de Gasfabriek, vertrokken vanaf de kade bij het Neude. Sintels werden gebruikt voor het verharden van wegen. Ook namen de schippers stadsgier en bagger uit de grachten mee, nodig voor bemesting van het land. Een boer uit die tijd had te weinig vee om genoeg mest te hebben voor zijn akkers. Door het verharden van de wegen en later door de aanleg van het spoor, verdween het belang van de veerdiensten over het water.