‘Jacoba van Beieren is de enige dochter van graaf Willem. Als haar vader dood gaat, wordt Jacoba gravin. Veel mannen zijn jaloers op haar. Ze willen ook graaf van Holland worden. Eén van hen is Jacoba’s oom Jan van Beieren. Van je familie moet je het maar hebben! In 1420 komt Jacoba in Heusden, een grensstadje van het graafschap Holland. Hier is Jacoba de baas. Net als in een andere grensstad, Geertruidenberg. Het leger van haar oom Jan wil deze stad veroveren. Geertruidenberg wordt verdedigd door mijn heer Dirk van der Merwede en zijn soldaten. Ik was erbij. Mijn baas had zich met zijn soldaten verschanst op het kasteel in Geertruidenberg. Daar zaten we een hele poos, en het eten raakte op. We hadden honger. Vrouwe Jacoba probeerde mijn heer te bevrijden, maar dat mislukte. Ze werd verslagen. Na een half jaar moest heer Dirk zich overgeven aan de vijand‘.
‘Jacoba’s neef, hertog Filips van Bourgondië, zit ook op haar land te azen. Filips zet Jacoba gevangen op kasteel Gravensteen in Gent. Jacoba laat zich niet zomaar opsluiten! Ze vlucht uit het kasteel en gaat naar Gouda. Vanuit een kasteel voert ze met haar leger strijd tegen haar neef. Mijn heer Dirk leent haar 5000 kronen om soldaten te huren. Zijn legertje vecht mee met Jacoba. Ik zag hoe in de felle strijd dorpen werden geplunderd, boerderijen in brand werden gestoken en veel mensen een ellendige dood stierven. Nee, ik verlang niet terug naar dat barbaarse geweld‘.
‘Een jaar later slaat Jacoba het beleg om Haarlem. Dat betekent dat de stad wordt omsingeld door het leger; niemand kan er meer in of uit. Als Jacoba hoort dat hertog Filips met zijn leger in aantocht is, besluit ze te vluchten. Bij Alphen kunnen Jacoba’s soldaten het leger van Filips niet meer ontwijken. Er wordt hard gevochten. Het leger van Jacoba verslaat de tegenstanders vernietigend. Haar soldaten achtervolgen de vijand tot Leiden. Ongeveer 400 mensen worden gedood. De trompetters blazen de overwinning en roepen: ‘Holland! Holland!’ Na deze slag bij Alphen worden zeven mannen tot ridder geslagen. Ze hebben dapper gevochten. Eén van hen is mijn heer Dirk. Ik zie nog voor me hoe hij neerknielt. Dan krijgt hij met het platte van een zwaard een slag op de schouder. Hij gaat staan. Aan zijn rechterhiel wordt een gouden spoor vastgemaakt. Hij heeft zijn sporen verdiend. Nu mag hij zich ridder noemen. Uiteindelijk verliest vrouwe Jacoba de strijd tegen haar neef Filips. In het jaar 1428 sluit ze met hem een verdrag, de ‘Zoen van Delft’. Ze ‘verzoenden’ zich met elkaar, maar of ze elkaar ook echt gezoend hebben?‘
Ridder Dirk ging terug naar Eethen en Meeuwen. Hij bestuurde deze zelfstandige dorpen zoals een koning regeert over zijn koninkrijk. Dorpen zoals Eethen en Meeuwen werden in die tijd ‘heerlijkheden’ genoemd. De heer had het recht om belangrijke ambtenaren te benoemen en om misdadigers te bestraffen. Op de grens van Eethen en Meeuwen stond een galg, waaraan moordenaars konden worden opgehangen. Andere edelen hadden veel respect voor mijn dappere heer Dirk. In 1431 benoemde hertog Filips van Bourgondië hem tot hoogste machtshebber van Stad en Land van Heusden. Tijdens de Sint-Elisabethsvloed van 1421 en daarna zijn er in het Land van Heusden en Altena vaak overstromingen. Ridder Dirk is ook dijkgraaf. Hij laat langs de grens van het Land van Heusden de Mosterddijk aanleggen. De dijk loopt van Meeuwen tot Andel. Om de dijk te verstevigen worden mutsaards gebruikt. Dat zijn takkenbossen. Zo beschermde ridder Dirk de bewoners. De dijk zelf is er niet meer. De naam Mostaardweg in Babyloniënbroek herinnert er nog aan.
Dappere ridder Dirk uit Meeuwen
‘Als je in Meeuwen komt, moet je de hervormde kerk eens binnengaan. In die kerk is een echte ridder te zien. Hij is afgebeeld op zijn grafsteen, geharnast, met zwaard, dolk en wapenschild. Met een stekelig spoor aan zijn rechtervoet, waarmee hij zijn paard kan aansporen. Aan alle vier de zijkanten van de grafzerk is zijn wapenschild zichtbaar: een witte balk op een rode achtergrond, met negen gouden bollen er boven en zes er onder. Ik, zijn trouwe hazewindhond, lig aan zijn voeten, op een grafsteen uit 1452. Op de rand van de grafsteen staan woorden. Het randschrift begint zo: ‘HIER LEGHT DIERICK VAN DER MERWEDE, RIDDERE ENDE WAS HER VAN ETHEN, VAN MEWEN’. Die woorden zeggen iets over mijn baas, de heer Van der Merwede. Hij woonde op het kasteel van Meeuwen, omringd door een brede gracht. Ik was heel vaak bij hem. Wat was het na een lange veldtocht lekker om in het water te springen en een rondje te zwemmen. Ze zeggen dat het kasteel al eerder, in 1334, door Jan van Drongelen was gebouwd. Maar ja, toen was ik er nog niet. De dorpelingen spraken mijn baas aan met ‘heer’. Met zijn harnas aan zag hij er dapper uit. Hij hielp Jacoba van Beieren in de strijd tegen haar vijanden. Jacoba was gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen. En ze had meer vijanden dan vrienden’.