De kunstschilder J.C. Roelandse heeft het grootste deel van zijn leven in Leiderdorp gewoond. Zijn werk weerspiegelt zijn woonomgeving: het Groene Hart in de eerste helft van de twintigste eeuw. Roelandse schilderde dorpsstraatjes, boerderijen, molens, schepen, strand- en stadsgezichten, maar ook wel portretten, stillevens en religieuze voorstellingen. Meestal in olieverf of aquarel. Daarnaast maakte hij etsen en tekeningen.
Stijl
Roelandse is een impressionist, beïnvloed door de Haagse School, waarvan hij een nabloeier is. Kenmerkend zijn de Hollandse luchten met hun vele grijstinten en typerende lichtval. Werk dat in een paar streken op het doek stond, rekende hij zelf tot zijn beste kunst. Hij schilderde het liefst buiten; soms maakte hij zijn werk af in zijn atelier. Roelandse, een autodidact, liet zich inspireren door geestverwanten en kreeg in zijn jonge jaren aanwijzingen van bekende Leidse kunstenaars als Floris Verster en Willem van der Nat. Daarom staat de stijl waarin Roelandse werkte wel bekend als de Leidse School.
Van roeping tot beroep
Roelandse werd op 6 april 1888 geboren aan de Uiterste Gracht te Leiden. Hij was van eenvoudige afkomst. Dat en het feit dat hij autodidact was (hij schilderde al vanaf de tijd dat hij in de schoolbanken zat) bemoeilijkten de erkenning van zijn talent. Zijn jonge jaren kenmerken zich door tegenslagen. Zo overleden vijf van zijn zeven kinderen op jonge leeftijd en ondervond hij de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Zijn vrouw verdiende met naai- en verstelwerk wat inkomen voor het gezin.
Vanaf de jaren 20 keert het tij. Eerst door een tentoonstelling bij kunsthandel C.L. Korenhof in Leiden en later door publicaties van zijn werk in het weekblad Panorama (1924-1928). Erkenning van zijn werk blijkt uit de toekenning van een Koninklijke subsidie voor jeugdige kunstschilders voor twee jaar. Ook ontvangt hij een schilderskist uit het Fonds Frans van Mieris. De kunstenaar was korte tijd lid van de schildersgenootschappen Ars Aemula Naturae en De Kunst om de Kunst.
Roelandse omschreef deze periode als ‘zijn gouden jaren’. De verkoop van één schilderij stelde hem in 1925 in staat om een boot te kopen. Met zijn boot, motor en later brommer doorkruiste hij het Groene Hart, op zoek naar inspiratie voor zijn schilderkunst.
Kunst als betaalmiddel
In de crisisjaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) konden veel kunstenaars maar moeilijk in hun onderhoud voorzien. Daarom werd in 1935 het Voorzieningenfonds voor Kunstenaars opgericht voor kunstenaars die in behoeftige omstandigheden verkeerden. Omdat Roelandse veel in opdracht werkte, hoefde hij waarschijnlijk geen beroep op dit fonds te doen. Niettemin heeft hij zijn kunstwerken vaak als ruil- of betaalmiddel gebruikt. Hierdoor belandden zijn schilderijen in veel huizen in en rondom Leiden en Leiderdorp.
Roelandse betaalde een reparatie van 25 gulden aan de motor van zijn boot met een beschilderd stukje triplex. De reparateur, die een schilderij was beloofd, nam geen genoegen met alleen dat kunstwerkje en vond dat hij nog 22,50 gulden van Roelandse tegoed had. Het landschapje prijkt nu nog altijd aan de muur van de zoon van de reparateur.
Financiële ondersteuning
Na de Tweede Wereldoorlog nam de behoefte aan financiële ondersteuning enorm toe onder verarmde kunstenaars. Omdat het beroep van kunstenaar nog altijd veel aanzien genoot en het algemeen gevoel was dat artiesten niet in armoede behoorden te leven, voerde de overheid in 1949 de regeling Sociale Bijstand voor Beeldende Kunstenaars in. De toelage gold voor een halfjaar en moest met kunst worden terugbetaald. Door de regeling, later kortweg BKR genoemd, konden beeldend kunstenaars op gezette tijden werk verkopen aan de gemeente en de rijksoverheid. Zo kreeg de gemeente Leiderdorp werk van Roelandse in bezit.
Ondanks zijn tentoonstelling in de Lakenhal was 1949 een financieel moeilijk jaar voor Roelandse. In de toelichting bij zijn aanvraag voor de BKR gaf hij aan dat ‘er minder koopkracht bij het publiek is’. Dat kwam doordat in het Nederland van de wederopbouw soberheid en lage lonen de boventoon voerden.
Vanaf 1950 kreeg Roelandse naast de BKR-toelage een aanvulling op zijn inkomen uit de ‘regeling kleine zelfstandigen’. Omdat hij in 1949 al 61 jaar was, ging de overheid ervan uit dat hij vanaf 1953 AOW zou ontvangen, waardoor de sociale bijstand slechts zou gelden voor een korte periode. Uiteindelijk werd de regeling pas in 1966 op verzoek van de kunstenaar stopgezet. De uitkering was hoger dan de AOW en de regeling verleende een zekere status. Daarom stond Roelandse in het kader van de BKR tot 1966 kunst af aan de gemeente Leiderdorp en het Rijk.
Laatste levensjaren
Roelandse schilderde bijna zijn hele leven. Tot op hoge leeftijd liep hij nog naar Leiden om verf te halen. Rond 1974 kreeg hij last van reuma. In een kranteninterview in 1975 geeft hij aan helemaal niet meer te kunnen schilderen. “De penselen glijden gewoon uit mijn handen.” Roelandse overleed op 19 maart 1978 in verpleeghuis Leythenrode. Hij is begraven op de begraafplaats in Leiderdorp.
Voor zijn schilderijen was ook nog tijdens zijn laatste levensjaren veel belangstelling. Hij zei eens tegen zijn familie: “Ze willen de schilderijen al kopen als ze nog niet eens droog zijn.”
Voetnoot: zie ook de website www.museum-jcroelandse.com. De auteursrechten van de website en de werken van Roelandse behoren toe aan de erven Roelandse.