Op de zonnige zuidrand van die rivierduin woonde Trijntje in haar hut van takken en bladeren. Boven een smeulend houtvuurtje gaarde ze snoeken, zalmen en steuren. Soms lag er een zwanenpoot of een purperreiger op het vuur. Er waren dagen dat ze bevervlees at of een stukje otter. En als alles meezat, kwamen de jagers terug met een wild zwijntje, een oeros of edelhert. Maar vaker at Trijntje noten en vruchten: een handjevol hazelaars, bessen van de meidoorn, wilde appels, lijsterbessen of groef ze de wortels van speenkruid op. Door het eten van al dat rauwe voedsel waren haar tanden, waarmee ze ook de pezen van het bot aftrok, sterk afgesleten.
Donken
Vanaf de zandheuvel keek Trijntje uit over een moeras waarin traag stromende rivieren en geulen hun weg vonden. Langs de oevers groeide riet en verderop elzen, wilgen en linden. In de verte kon ze andere rivierduinen zien liggen. Donken, die na de laatste ijstijd, 10.000 jaar terug, door de poolwinden waren opgeworpen. Op een negental plaatsen in het huidige landschap kom je de toppen van die donken nog tegen: de Hazendonk bij Molenaarsgraaf bijvoorbeeld of de donk bij Brandwijk. De naam Hoogblokland verwijst naar de donk waarop dat dorp ligt.
Pijlpunten
Trijntje leefde in de middensteentijd (8300 - 4400 v. Chr.). De mensen van toen waren jagers en verzamelaars, die van plek naar plek trokken. In het voorjaar peddelden ze met hun kano's naar de duinen langs de zee. In de wintermaanden keerden ze terug naar de donken. Hun jachtgerei was primitief. Uit vuursteen werden pijlpunten geslagen. Om huiden aan elkaar te naaien sneden ze uit het bot van een oerrund priemen. Uit het gewei van een edelhert werden hakbijlen gemaakt. Met engelengeduld maakten ze hun kano's. Voor de kano waarop de archeologen tijdens hun opgraving stuitten, was een dikke lindeboom omgehakt. De stam van vijf en een halve meter lengte was laag na laag met vuur ingebrand en met krabbers, beitels en schrapers van vuursteen uitgehold.
Trijntjes skelet werd in 1997 goed bewaard in het droge zand teruggevonden bij de aanleg van de Betuweroute. De naam Trijntje die ze kreeg, is een verwijzing-met-een-knipoog naar de goederentreinen die nu over de spoorlijn van de Rotterdamse haven naar Duitsland denderen. Trijntjes skelet is het oudste exemplaar dat ooit in de Nederlandse bodem is aangetroffen. Omdat het geraamte nog compleet was, konden haar gezicht en lichaam worden gereconstrueerd.
De reconstructie van Trijntje is te bezichtigen in Museum De Koperen Knop in Hardinxveld-Giessendam.