De in 1771 geboren turfschipper Stoffel Muller had in Puttershoek een gezin met vrouw en kinderen. Zijn nogal afwijkende godsdienstige opvattingen werden in Puttershoek niet op prijs gesteld. Stoffels vrouw en zonen vonden zijn ideeën over het geloof zelfs zo extreem dat ze niet meer met hem onder hetzelfde dak wilden leven. In 1816 vertrok hij naar Waddinxveen.
Waddinxveen
In Waddinxveen aangekomen, stichtte hij een broedergemeenschap, waar vooral dagloners uit de landbouw zich bij aansloten. De gemeenschap kreeg het karakter van een commune. De groepsleden zworen luxe af en alle bezit behoorde aan de gemeenschap. Hoewel de groep de sympathie had van de schout en de burgemeester van Waddinxveen, die hen op alle mogelijke manieren steunde, moesten de boeren niets van de ‘Nieuwlichters’ hebben en kon de groep nauwelijks aan werk komen.
Inmiddels had ook de in 1788 te Edam geboren Maria Leer zich bij hen aangesloten. Omdat Maria haar ouders al op haar achtste jaar had verloren, was ze in een weeshuis opgegroeid. Op haar twintigste werd ze dienstbode, om later als naaister aan de slag te gaan. In Waddinxveen aangekomen, kreeg ze een relatie met de zeventien jaar oudere Stoffel Muller. Ze beschouwden dat als een ‘geestelijk huwelijk’, want het werd niet bij de burgerlijke stand ingeschreven. Dat zou formeel ook bigamie zijn geweest, want Stoffel was nog getrouwd.
Als teken van broederschap kleedden de groepsleden zich hetzelfde. De mannen droegen een duffelse (grof wollen) broek met buis, de vrouwen een zwarte baaien rok met een jak. Het schoeisel bestond uit klompen.
Polsbroekerdam
In 1818 vertrok de groep naar Polsbroekerdam in de provincie Utrecht, waar ze onderdak vond bij een met hen sympathiserende boer. Daar legden de leden zich toe op de productie van lucifers, waardoor ze ook wel aanhangers van het
‘zwavelstokkengeloof’ werden genoemd. Terwijl ze deze zwavelstokjes deur aan deur verkochten, verkondigden ze namelijk tegelijk hun geloof.
Omdat ze het wettelijke gezag niet accepteerden, gaven Stoffel en Maria hun in 1819 geboren dochtertje Josina niet bij de burgerlijke stand aan. Ook later zouden groepsleden blijven weigeren om geboorten van hun kinderen aan te geven.
Op last van de lokale overheid moesten ze in 1820 uit Polsbroekerdam vertrekken en kwam de gemeenschap met een aangekocht schip in de Dordtse Kil te liggen.
Zwijndrecht
In 1829 kochten ze het scheepswerfje Welgelegen in Zwijndrecht, waar ze zich toelegden op het slopen van schepen. Een oud Rijnschip werd op de kant getrokken om als woonhuis voor de ongeveer vijftig leden te dienen. Omdat er enkele welgestelden tot het gezelschap toetraden, waren de Zwijndrechtse Nieuwlichters in staat om het voormalige buitenverblijf Zomerlust Zomerlust en Welgelegen aan te kopen, waar ze een chocoladefabriek begonnen. Hiernaast kwamen er andere ondernemingen bij, zoals een bakkerij, een schoenmakerij en zelfs een kleine boerderij.
Einde van de broedergemeenschap
Na het overlijden van Stoffel Muller in 1833 viel de groep uiteen. Een deel vertrok naar de Verenigde Staten en sloot zich daar aan bij de in 1830 opgerichte Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, ook wel de Mormonen genoemd. Ook vestigden verschillende leden zich in het dorp en sloten zich aan bij de plaatselijke Hervormde Kerk. In 1841 werd de broederschap ontbonden. Maria Leer vertrok naar Leiden, waar schrijfster Louise Sophie Blussé haar levensverhaal optekende. Ze overleed in 1866 na een veelbewogen leven in het Leidse Bethlehemshofje.