1672 in Bakel
De gevolgen van het Rampjaar voor Bakel
De gevolgen van het Rampjaar voor Bakel
De bekende slagzin over het Rampjaar – 1672 – geldt op lokaal niveau, althans voor Bakel en Milheeze, nauwelijks. Het volk redeloos, het dorpsbestuur radeloos en het dorp reddeloos? Nee hoor, dat valt best mee.
Structureel begrotingstekort
Niet alleen Daniël Mackalla als stadhouder en kerkmeester, niet alleen Nicolaes van Neerven als schepenpresident en kerkmeester, ook niet alleen de schepenen, borgemeesters, armmeesters en Peelmeesters, maar tevens alle geërfde en gegoede mensen binnen het dorp van Bakel en Milheeze hebben de handen ineen geslagen. Het gaat hier over maar liefst veertig mannen die hun verantwoordelijkheid kennen én nemen. Wat er aan de hand is? Welnu, al sinds het jaar waarin de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden door vier vijandelijke mogendheden werd aangevallen, staat Bakel in het rood. Engeland, Frankrijk, Keulen en Munster doen naar en zijn agressief. Met name de Fransen houden in Brabant huis. Vanaf 1672 drukken de oorlogskosten van het Rampjaar zwaar op de dorpskas, die juist daarom enorm licht is geworden. Sedert 1673 leent Bakel geld, veel geld. Anders houden ze in het dorp het hoofd niet boven water. Ook in 1778 moeten de dorpsbestuurders en inwoners dertienhonderd gulden zien te verwerven, alleen al om de rente op de eerdere leningen te kunnen betalen.
Op zoek naar geld
Wie durft het in deze onzekere tijden nog aan om aan zo’n Brabants keuterdorpje geld te lenen? Schepenpresident Van Neerven gaat namens Bakel en Milheeze op zoek. De reden wordt met gevoel voor drama neergeschreven…
“Wij bevinden ons in de uiterste nood. In deze droevige oorlogstijden klagen de borgemeesters van de schamele gemeente geen penningen meer te kunnen krijgen. En dat terwijl wij door de kantoren worden aangemaand. Dat gebeurt op een dusdanige manier dat wij verwachten in verdere en meerdere ongelegenheid en narigheid te komen. Daarom hebben wij nu, God betert, over zulks gevolmachtigd onze president Nicolaes van Neerven om tot laste van ons voorschreven dorp van Bakel te negotiëren en op te nemen een somma van 1300 gulden, tegen zo min mogelijk intrest, ’t beste doenlijk. Daarvoor verbinden en veronderpanden wij onze gemeente en onze inwoners, onverschillig wie, een voor allen en allen voor een, vandaag en in toekomende tijden, onder de gelofte dit alles van waarde te houden er ernaar te handelen.”
In veertigvoud
Noem het bovenstaande een oorkonde, noem het een geloofsbrief of een smeekbede. Het helpt wellicht een geldschieter te overtuigen. De schepenpresident kan zijn paard gaan zadelen en naar Den Bosch of nog verder weg, op zoek naar een bedrag van 1300 gulden. Hij krijgt de geciteerde brief mee.
Uiteraard wordt éérst aan Van Neerven gevraagd rekening, bewijs ende reliqua te doen van zijn financiële speurtocht en daarna wordt de oorkonde in veertigvoud ondertekend, soms met sierlijke krullen, soms met eenvoudige merktekens, maar dat maakt niet uit, het is de intentie waar het om gaat. Het is de 25ste dag der maand juni 1778 en hopelijk kunnen de dorpen Bakel en Milheeze weer een jaar vooruit.