De "haren" van Westerhaar vormen een uniek geologisch gebied, bekend tot ver buiten Nederland. Een "haar" is in dit geval een door een gletsjer opgestuwde afzetting van zand en grind uit de voorlaatste ijstijd, het Saalien (± 240.000 tot 130.000 jaar geleden). Deze "haar" (stuwwal) is ook de reden dat de plaats Westerhaar zo genoemd is. Het is namelijk een verbastering van de naam die gebruikt werd door monniken uit het nabijgelegen klooster Sibculo. Die spraken over een verzameling boerderijen "ten westen van de haar". De "haren" strekken zich uit over een gebied dat loopt van Wilsum (D), Wielen (D) tot Westerhaar. Daarvan afgeleid is een algemeen bekende uitdrukking onder geologen en verzamelaars van fossielen: namelijk het WWW-gebied. In dit uitgestrekte gebied zijn in de loop der jaren uitermate veel zogenaamde zwerfsteenfossielen gevonden, hoofdzakelijk sponzen, koralen en ammonieten. Vooral de zandwinningsgebieden in Westerhaar (Franke en Aalderink) hebben bijgedragen aan omvangrijke collecties. Deze zijn niet alleen in privébezit van verzamelaars, maar zijn ook opgenomen in diverse verzamelingen van musea als Natura Docet in Denekamp.
Op transport met water en ijs
De aanwezigheid van zwerfsteenfossielen heeft te maken met de
bijzondere geschiedenis van het Westerhaarse zand. Dit sediment is
afgezet door een riviersysteem dat bestond tot ± 700.000 jaar
geleden. De hoofdstroom binnen dit systeem staat bekend als
Eridanos of Baltische rivier. Haar oorsprong lag in een dal dat nu
bedekt wordt door de Oostzee. De voorlopers van Rijn (IJssel) en
Elbe mondden in deze Eridanos uit. Behalve zand voerde dit
riviersysteem ook daarin aanwezige versteende resten van dieren
aan. Deze organismen uit de oertijd waren dus al gefossiliseerd,
vóórdat hun transport begon: vandaar de term zwerfsteenfossiel. Het
gaat vrijwel altijd om resten van zeedieren.
Sponzen zijn te vergelijken met filters, maar dan bestaande uit
levende cellen. Met behulp van trilharen brengen deze cellen in het
sponslichaam een waterstroom op gang, waarbij zuurstof wordt
opgenomen en voedseldeeltjes worden uitgezeefd. Verreweg de meeste
sponzen uit Westerhaar zijn tussen de 440 en 500.000.000 jaar oud.
Dat geldt ook voor een aantal koralen, maar de meeste daarvan zijn
veel jonger, net als de ammonieten en zee-egels, namelijk tussen de
65 en 200.000.000 jaar. Die jongere fossielen kunnen óók tijdens
het bovengenoemde Saalien getransporteerd zijn, maar dan door de
gletsjers die bij hun grootste omvang ongeveer de lijn
Amsterdam-Nijmegen hebben bereikt. De zwerfsteenfossielen van
Westerhaar waren dus ooit op reis met water en ijs!
Ammonieten zijn uitgestorven zeedieren. Ze hadden tentakels en
ogen, net als inktvissen, maar daarnaast hadden ammonieten ook een
soort schelp, die was opgebouwd uit een groot aantal kamertjes.
Deze waren gevuld met vloeistof en speelden een rol bij het
zwemvermogen. Het levende dier bevond zich in de laatste en
grootste kamer. Na de dood van een ammoniet kon de lege schelp door
de zee worden opgevuld met kalkslib.
Siberische toestanden
Naast zwerfsteenfossielen, heeft de stuwwal van Westerhaar
diverse ander ontdekkingen aan het licht gebracht. Een voorbeeld
daarvan zijn de zogenoemde vorstwiggen, die werden
gevonden in de zandafgraving van Aalderink. Deze zijn ontstaan in
de laatste IJstijd, het Weichselien (± 115.000 tot ± 11.000 jaar
geleden), met name tijdens één van de laatste invallen van extreme
koude, zo'n 12.000 jaar geleden. De gletsjers waren toen in
Denemarken en Noord-Duitsland blijven steken. Vorstwiggen worden
gevormd wanneer als gevolg van zeer lage temperaturen krimpscheuren
in de bodem ontstaan. Deze worden daarna opgevuld met fijnkorrelig
zand. Ze herinneren aan de Siberische toestanden waar Westerhaar in
lang vervlogen tijden mee te kampen had.