In de 12de en 13de eeuw was Ootmarsum een zelfstandige gemeenschap en als grensplaats een belangrijk trefpunt. Dit deed de bisschop besluiten om stadsrechten toe te kennen. Daardoor werd de stad onttrokken aan het bestuur en de rechtspraak van het platteland en kreeg het een eigen stelsel van rechtsregels en bestuur. De inwoners droegen voortaan zelf zorg voor het bestuur van de stad.
Het stadsbestuur
Het stadsbestuur bestond uit zes schepenen (burgemeesters) en vier meentelieden. De stad was verdeeld in vier kwartieren die werden aangeduid als vierels of vèèrlns: het Schild, de Markt, de Oostenborg en het Hooglinde. Deze vèèrlns keren ook terug in het stadswapen van Ootmarsum uit 1337. Een vèèrln was weer verdeeld in zogenaamde rotten. Deze rotten hadden een leider die rotmeester werd genoemd. Hij was voor zijn rot het aanspreekpunt voor het stadsbestuur. Door de stad op deze wijze te organiseren kon snel worden opgetreden als er bijvoorbeeld brand was, maar ook als de stad belaagd werd door vijanden. De vèèrlns speelden een belangrijke rol bij de samenstelling van het stadsbestuur.
De Petrikeur
De verkiezing van het stadsbestuur vond elk jaar zoals in veel steden plaats op 22 februari, de heiligendag van Sint Petrus. In Ootmarsum verliep de dag van de zogenaamde Petrikeur als volgt. Op de avond voorafgaand aan 22 februari werd de kerktorenklok geluid. Burgers van de stad werden opgeroepen om 's avonds om 8 uur naar de kerk te komen. Elk vèèrln koos daar zijn eigen vertegenwoordiger voor de meente. Het Schildvèèrl'n, het Marktvèèrl'n, de Oostenborgen het Hooglindevèèrl'n kozen dus hun eigen volksvertegenwoordiger. De gekozen mannen werden gemeensman genoemd. Vervolgens trok men naar het raadhuis. Elke gekozen volksvertegenwoordiger uit de meente moest daar vervolgens één schepen aanwijzen, waardoor vier van de zes schepenen bekend waren. Deze vier aangewezen schepenen moesten samen nog eens twee schepenen selecteren, zodat er uiteindelijk zes schepenen waren naast de vier gekozen volksvertegenwoordigers. Hierdoor was een bestuur van tien personen ontstaan.
Unberuchtigd
Om schepen te kunnen worden moest men wettig geboren zijn,
minstens 3 jaar burger van de stad zijn, "vast goed" bezitten
(dus een woning of grond) en tot de "unberuchtigde gude mans"
behoren. Men was "berucht" als sprake was van een veroordeling voor
het gerecht. Wie gekozen was tot gemeensman of aangewezen tot
schepen, mocht niet weigeren, op straffe van een boete van 6
Beiersche guldens. In de tijd van de Republiek moest een bestuurder
de gereformeerde godsdienst belijden. Voor het overwegend
katholieke Ootmarsum betekende dit dat de stad vanaf 1633 door
slechts enkele gereformeerde families werd bestuurd. Rond 1780 kwam
daar door patriottische invloed verandering in en werden ook
katholieken weer verkiesbaar.
De schepenen hadden drie functies te vervullen: de zogenoemde
cameraar zorgde voor het financieel beheer; de zegelaar
ondertekende documenten en voorzag deze van een zegel, waardoor ze
een officiële status kregen, en de breukmeester tenslotte moest
onder meer boetes innen. Verder hadden iedere maand twee schepenen
dienst, de "maandschepenen" of "burgemeesters in der tijd", die
belast waren met het dagelijks bestuur. Hierdoor was men niet
permanent met de functie als schepen opgezadeld. Met het ontstaan
van de gemeente Ootmarsum in 1811 kwam er een einde aan het
traditionele stadsbestuur.