Vanouds was Overijssel verdeeld in drie drostambten, waaronder het drostambt Twente, dat bestond uit stadsgerichten en richterambten. In deze gebieden lagen bestuur en rechtspraak in één hand van respectievelijk drost, magistraat en richter. Vanuit de stad Ootmarsum bestuurde de magistraat het omliggende gebied. Onder Franse invloed veranderden tal van zaken op bestuurlijk en juridisch terrein. Na de annexatie van Nederland in 1810 voerde Napoleon Bonaparte vergaande moderniseringsmaatregelen door, zoals uniforme moderne wetgeving in wetboeken (de Code Napoleon), een nieuwe staatkundige en rechterlijke indeling, de invoering van de burgerlijke stand met vaste achternamen, het kadaster en een evenredige grondbelasting.
Gemeenten
Na de inlijving bij Frankrijk werden in 1811 gemeenten gevormd. Het woord gemeente, in de staatkundige betekenis van kleinste eenheid van territoriaal openbaar zelfbestuur, is een vertaling van het Franse woord "commune". Bij deze nieuwe indeling werd onderscheid gemaakt tussen steden en platteland. Veel steden werden teruggedrongen tot een klein grondgebied, zodat slechts kleine stadsgemeenten overbleven. Het landelijk gebied werd in die gevallen afgescheiden van de steden; nieuwe plattelandsgemeenten werden gevormd door vrij willekeurig enkele marken bijeen te voegen. Zo ontstond onder meer Stad Delden en Ambt Delden.
Amputatie
De stad Ootmarsum werd ook een zelfstandige gemeente. De eerste burgemeester van de gemeente Ootmarsum was Jan Willem Essink. De opsplitsing van het landelijk gebied van Ootmarsum vond in twee etappes plaats. Al gelijk in 1811 werd een agrarisch gebied afgesplitst en daarmee de gemeente Tubbergen gevormd. De gemeente Ootmarsum omvatte toen nog wel het gebied van de latere gemeente Denekamp. In 1819 volgde echter weer een herindeling en toen werd alsnog de gemeente Denekamp gevormd door de marken Nutter en Agelo van Ootmarsum te scheiden. Hierdoor werd de gemeente Ootmarsum teruggebracht tot het vroegere stadswigbold (345 ha), omringd door de gemeente Denekamp. De Ootmarsumse notaris en griffier van het Vredegerecht, Hieronymus Pennink Hzn., werd op hoge leeftijd benoemd tot eerste schout van Denekamp. Pennink bleef wonen in Ootmarsum en bestuurde zijn gemeente vanuit zijn notariskantoor. Alleen de eerste burger van de stadsgemeente Ootmarsum werd aangeduid met burgemeester; de eerste burgers van de plattelandsgemeenten Denekamp en Tubbergen aanvankelijk met schout. Het inwoneraantal van de gemeente Ootmarsum was gering en schommelde vanaf 1830 een eeuwlang tussen de circa 1.300 en 1.600 inwoners. Ruim ⅔ van de bevolking was katholiek.
Vredegericht
In Ootmarsum werd vanouds rechtgesproken door de volgende gerechten: Landgericht, Hofgericht, Drostengericht en Stadsgericht. In de Franse Tijd veranderde de rechtspraak drastisch. Voorheen spraken de regenten van Ootmarsum recht in het Stadsgericht, Maar nu werden bestuur en rechtspraak van elkaar gescheiden. Er kwam een nieuwe juridische organisatie met arrondissementen en kantons. Het arrondissement Twente werd verdeeld in zes kantons, waaronder Ootmarsum. Het kanton Ootmarsum omvatte de gemeente Ootmarsum met het gebied van de gemeente Tubbergen en de latere gemeente Denekamp. De stad Ootmarsum werd een gemeente en behield een eigen gerecht, in de vorm van een Vredegerecht, dat was gehuisvest in het stadhuis. De eerste vrederechter was Wennemar Hendrik Dröghoorn. De plaatselijke notaris fungeerde als griffier. De burgemeester was vaak plaatsvervangend vrederechter. Het Vredegerecht werd later omgedoopt in Kantongerecht Ootmarsum.