Mensen hebben de natuurlijke neiging om hun leefgebied als eigen territorium te beschouwen en als zodanig te markeren. Vaak werd deze grens gevormd door een afzetting of door bepaalde aanduidingen in het landschap. Door de tijd genomen verschilden deze afzettingen of begrenzingen. De oudste manieren in Twente waren afzetting met palissaden, landweren en zogenaamde laakstenen (grote keien) in het landschap.
Landweren en palissaden
Landweren waren enkele of dubbel gegraven greppels met doorn- en ander struikgewas. Met een lengte van vele kilometers doorkruisten zij het platteland. De bedoeling was om indringers, zoals roversbenden en vijandelijke soldaten, weg te houden. Rondom Ootmarsum liggen nog verschillende restanten van landweren: in Agelo bij de Kipboomweg en bij de Hooidijk rechts naast de Paardenslenkte. Nederzettingen werden veelal afgezet met palissaden, aangepunte boomstammetjes die naast elkaar in de grond werden gedreven. Op bepaalde plaatsen, waar bijvoorbeeld een weg liep, was een opening in de versperring gelaten. Doorgang werd soms pas verleend na betaling van tol. Nadat de Utrechtse bisschoppen omstreeks 1000-1100 steeds meer wereldlijke macht hadden gekregen, namen zij ook de verdediging van hun bezittingen ter hand. Geregeld moesten de bisschoppen samen met hun ridders en andere getrouwen gevechten voeren tegen concurrerende machthebbers als de hertog van Gelre.
De Bergvrede
Rondom het kleine Ootmarsum was een palissade aangelegd met enkele doorgangen. Een akte uit 1393 in het oud-archief van Ootmarsum bericht ons over de Bergvrede, een verdedigingswerk bij de doorgang nabij de Grotestraat. Aangenomen kan worden dat de Bergvrede tussen 1100 en 1200 gebouwd werd. Hij bestond uit een heuvel met een gracht er omheen. Zo'n heuvel werd een pool genoemd. Daarbovenop werd een houten toren in vakwerkstijl gebouwd. Rond dit gebouw stonden wellicht enkele kleinere bouwsels. Behalve voor verdediging of toevluchtsoord werd de toren misschien ook als woontoren gebruikt. De familie Van Sconenvelde had de toren in de 14de eeuw in bezit. De huidige namen Bergplein en Bergstraat herinneren aan deze Bergvrede.
Grachten en wallen
Door de ontwikkeling van belegeringswerktuigen voldeed een palissade niet meer als bescherming. De oplossing lag in ommuring of omwalling. Hiervoor moest de landsheer, de Utrechtse bisschop, toestemming geven. Waarschijnlijk is deze in de loop van de 14de eeuw aan het stadsbestuur verleend. Het kleine Ootmarsum met de kerk in het midden en doorsneden door enkele doorgaande wegen, werd omgeven door een dubbel grachtenstelsel met daartussen wallen, waarop ondoordringbaar struikgewas was geplant. Twee poorten, de Houten Poort aan de zuidzijde en de Stenen Poort aan de noordzijde, gaven toegang tot de stad. Aan het begin van de 15de eeuw had de omwalling van Ootmarsum haar beslag gekregen. Na de verovering door prins Maurits in 1597 werden de vestingwerken volledig ontmanteld. Vandaag verwijzen alleen de namen Oostwal en Westwal nog naar de omwalling.