In hun pastorale verantwoordelijkheid maakten de Utrechtse bisschoppen aanvankelijk regelmatig missie- en visitatiereizen naar Overijssel en Drenthe om te zien hoe hun geloofsgemeenschap ervoor stond. Later oefende de bisschop van Utrecht naast het kerkelijk bestuur ook wereldlijke macht in Overijssel uit. In 948 ontving hij van de Duitse keizer Otto I grafelijke rechten, waarna steeds meer gebied onder zijn macht kwam te vallen. Rijke lieden in deze streek schonken boerderijen (met grond en de bewoners) aan de kerk. De bisschop werd vrijwel de grootste grondbezitter in deze streek.
Noormannen
Voor de bisschoppen was de tweede helft van de 9de eeuw een tijd
vol onrust en gevaar. Hun residentie Utrecht werd enkele malen door
de Noormannen (Deense en Noorse zeevaarders) geplunderd en de
kathedrale St. Maartenskerk verwoest. Bisschop Hunger van Utrecht
(† 866) moest vluchten en verplaatste de bisschopszetel naar
Sint-Odiliёnberg. Zijn opvolger bisschop Odilbold
(† 899) verlegde zijn zetel omstreeks 895 naar Deventer. Na het
overlijden van Odilbold werd Radboud in 899 zijn opvolger. Vanuit
Deventer bestuurde hij zijn bisdom.
Bisschop Radboud
Radboud werd omstreeks het midden van de 9de eeuw in de buurt van Namen geboren uit een aanzienlijke Frankische familie. Hij werd gevormd en opgeleid door zijn oom Gunthar, bisschop van Keulen. Enige tijd was hij kapelaan van de Frankische koning Karel II de Kale. Als benedictijner monnik uit het klooster Tours aanvaardde hij het bisschopsambt. Aan hem wordt een groot aantal kerkelijke geschriften en liederen toegeschreven. Zijn visitatie- en missiereizen met paard en wagen, vergezeld door kerkelijke dienaren en vaak begeleid door enkele Frankische soldaten, brachten hem tot ver in het noorden van ons land. Een keer kwam hij daarbij in botsing met een groep Noormannen.
Overleden te Ootmarsum
De Vita Radbodi, een oorspronkelijk Latijnse
levensbeschrijving door een tijdgenoot, vertelt ons het volgende:
"Op een bepaald moment was een periode van 3½ jaar verstreken
sinds de eerder genoemde voorspelling. Radboud verbleef toen in
zijn onderkomen in de streek die Drenthe heet, waar hij last kreeg
van hoge koorts. Meteen toen hij dat merkte, gaf hij zijn mensen
opdracht ijlings met hem op weg te gaan, want als de koorts nog in
hevigheid toenam zou vertrek onmogelijk worden. In de wintertijd
komt men namelijk niet gemakkelijk weg uit die streek. Ze wachtten
geen moment en ondanks hun ongerustheid over de aandoening van hun
grote vader gaven ze toch gehoor aan zijn opdracht en vertrokken
richting Ootmarsum: op een ingeving van bovenaf zouden ze hem daar
moeten achterlaten en een plekje moeten uitkiezen voor zijn graf.
Het is een mooi gelegen plaats, maar de kerk is er nog altijd heel
klein. Radboud verbleef hier geregeld."
Hij overleed in Ootmarsum op 29 november 917. Hij werd er
opgebaard en onder het zingen van hymnen en psalmen werd zijn
lichaam door clerus en volk naar Deventer overgebracht. Daar werd
hij aan de noordzijde van de kerk begraven. Het overlijden van
bisschop Radboud te Ootmarsum laat het belang van deze plaats in
die tijd zien. De bisschop heeft overigens, zelfs na zijn dood nog
naam gemaakt. In Nederland is Radboud de patroon van de katholieke
wetenschapsbeoefening. In Ootmarsum werden een straat en enkele
gebouwen naar hem genoemd en in de Putstraat werd een stenen
standbeeld voor hem opgericht.