"Anno 1916" stond er boven de ingang. In een woelige periode, middenin de Eerste Wereldoorlog, werd er in het kleine Losser iets groots gerealiseerd. Bernardus Leurink had bij zijn overlijden in 1915 bepaald dat zijn boerenbedrijf en landerijen in handen van de rooms-katholieke kerk moesten komen. Hij verbond er de voorwaarde aan dat er op zijn grond een "gesticht" moest worden gebouwd voor de verzorging van "ouden van dagen". De toenmalige pastoor Van Beurden aanvaardde deze erfenis en vervolgens werden in deze plannen ook de nagelaten bezittingen van Gerardus Blokhoff betrokken. Hij was de logementhouder van herberg De Keizerskroon en zijn bezittingen lagen naast de percelen van Leurink. Blokhoff stond zijn grond voor een geringe prijs af. Pastoor en kerkbestuur besloten om ook een ziekenhuis te stichten.
Opening "gesticht"
Hoewel het bisdom dit alles met argusogen bezag en het
bouwplan veel te monumentaal vond voor zo'n klein dorp, kwam het na
enige versobering toch tot stand. Zusters van de Orde van Julie
Postel, met het moederhuis in Boxmeer, werden aangezocht om de
zieken en bejaarden te gaan verzorgen. Zij kwamen op 17 september
1917 in Losser aan, in een onafgewerkt en leeg tehuis. Door gebrek
aan verlichting en brandstoffen konden er die winter nog geen
patiënten worden opgenomen. Met veel doorzettingsvermogen en een
kerkbestuur dat zich diep in de schulden moest steken, kon het St.
Bernardus Gesticht op 19 maart 1918 plechtig geopend worden.
Uitbreiding
De Lossernaren keken eerst de kat uit de boom en er kwamen
niet direct patiënten. Maar de Spaanse griep, die wereldwijd in
1918 20.000.000 slachtoffers maakte, ging ook aan Losser niet
voorbij. De mensen waren verzwakt door de precaire voedselsituatie,
een gevolg van de nog steeds voortdurende Eerste Wereldoorlog. En
zo kwam de toeloop van patiënten door deze epidemie op gang. In de
jaren twintig en dertig groeide het ziekenhuis tegen de verdrukking
in. Toen men wilde uitbreiden, leverde dat in eerste instantie
moeilijkheden op. Het landelijk streven was (ook) in die dagen dat
het opkomen en bestaan van de vele kleine ziekenhuizen moest worden
tegengegaan. Maar toch kon er tijdens de grote economische
crisis in 1935 een nieuwe vleugel in gebruik worden genomen. Na de
Tweede Wereldoorlog werd het St. Bernardus Gesticht verder
gemoderniseerd en uitgebreid. In 1962 droeg de pastoor het bestuur
over aan een zelfstandige stichting. Hierin werden het ziekenhuis,
bejaardentehuis en een verpleeghuis ondergebracht.
Sluiting ziekenhuis
Het 50-jarig bestaan in 1966 werd onder meer gevierd met de
eerstesteenlegging voor een nieuw ziekenhuis met 90 bedden,
dat 3 jaar later in gebruik werd genomen: het
Dinkelziekenhuis. Nadien bleek spoedig dat er in Nederland geen
plaats meer was voor kleine ziekenhuizen. Het Losserse ziekenhuis
behoorde tot de vijf kleinste van het land. Dit landelijke beleid
bood geen gunstig toekomstperspectief. In 1972 werd Losser wakker
geschud. De opheffingsplannen hadden emotionele reacties tot
gevolg: "Het Dinkelziekenhuis moet blijven". Na lange tijd tussen
hoop en vrees brengt het jaar 1979 duidelijkheid. Het
Dinkelziekenhuis zou zijn klinische functie verliezen, maar de
Bernardus Stichting mocht naast het bejaardentehuis ook een
verpleeghuis bouwen met 160 bedden. De polikliniek bleef behouden.
Op 31 december 1983 hield het ziekenhuis definitief op te
bestaan.
Sloop vanwege uitzicht
Het oude gebouw kwam in 1986 onder de slopershamer. Ondanks
protesten uit de bevolking hield het stichtingsbestuur vast aan
haar besluit het Bernardus Gesticht, zoals de Lossernaren nog
steeds zeggen, te slopen. Men wilde voor de bewoners uitzicht
hebben op het dorp en dat werd gerealiseerd door de aanleg van het
huidige plantsoen aan de Bernard Leurinkstraat. De Zusters van
Julie Postel worden daar geëerd met een beeld en later vond ook de
grafsteen van de erflater van dit alles, Bernardus Leurink, hier
een plek. Het bejaardenhuis St. Maartens-Stede en het verpleeghuis
Oldenhove zijn nu onderdeel van de Zorggroep Sint Maarten.