Na enkele jaren van voorbereiding kwam het in Rouveen op 21 oktober 1915 tot de oprichting van een afdeling van het Groene Kruis, dat sinds 1900 bestond. Het initiatief hiertoe was genomen vanuit de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunde. Doel van dergelijke verenigingen was om overal de plaatselijke hygiënische omstandigheden te verbeteren en zieken, ongeacht hun godsdienstige levensbeschouwing, te verzorgen.
Initiatiefnemers
De eerste stappen naar het Groene Kruis in Rouveen werden gezet door meester Willems en zijn echtgenote. Zij wisten ook het hoofd van de gereformeerde school en directeur Van der Laan van de Coöperatieve Zuivelfabriek mee te krijgen. Aanvankelijk ging het vooral om het uitlenen van artikelen als ledikanten, ligtenten, stoomapparaten, thermometers en ondersteken. De meeste Rouveners namen een afwachtende houding aan. Het helpen van zieken werd tot de burenplicht gerekend. Toch vroegen de omstandigheden wel degelijk om actief ingrijpen als het ging om de gezondheidstoestand van de bevolking. Zeker toen in november 1918 in Nederland, net als op vele andere plaatsen in de wereld, de Spaanse Griep uitbrak. De artsen stonden machteloos. Alleen al in Staphorst overleden tussen 11 en 25 november 1918 meer dan 50 personen en lagen velen "bedenkelijk ziek". In 1925 waren er opnieuw grote problemen door een uitbraak van dysenterie, wat alles te maken had met slechte hygiënische toestanden. 30 mensen overleden, onder wie 23 kinderen beneden de 6 jaar. "De dokters behandelden slechts 300 patiënten, maar een zeer veel grooter getal was licht ziek en raadpleegde den dokter niet", schreef het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
Zuster Timmerman
In 1934 werd zuster Timmerman aangesteld door het Groene Kruis. Zij wist wat haar te doen stond. Naar aanleiding van de vele sterfgevallen bij kinderen begon zij met "moedercursussen", maar opnieuw was de bevolking moeilijk mee te krijgen. Toch had zij succes en waren er op een zeker moment van de 24 deelneemsters aan een cursus twintig afkomstig uit de boerenbevolking. Het zuigelingenbureau werd eveneens goed bezocht. Ook zette de zuster zich in voor de veel voorkomende en gevreesde ziekte tbc. In 1948 vertrok zij, maar het Groene Kruis bleef bestaan; als "neutrale" organisatie geaccepteerd door alle gezindten. In andere plaatsen bestond soms ook het wit-gele kruiswerk voor de rooms-katholieken en het oranje-groene voor de protestants-christelijken. Rond 1990 ontstond uit deze drie organisaties het Kruiswerk, later in delen van Gelderland en Overijssel "Carinova" geheten.
Vaccinaties
Bijna 90% van de bevolking werd uiteindelijk lid van het Groene Kruis, maar dat percentage gold niet voor de deelname aan landelijke vaccinatieprogramma's, waarbij huisartsen, kruisverenigingen en gemeenten nauw samenwerkten. Na een landelijke polio-epidemie in 1956 werd aan de vaccinatie bij kinderen tegen difterie, kinkhoest en tetanus ook die tegen poliomyelitis (kinderverlamming) toegevoegd en ontstond de DKTP-prik. Orthodoxe Staphorsters weigerden echter dit vaccin aan hun kinderen te laten toedienen, omdat inenten volgens hen in strijd was met de Voorzienigheid Gods: "God brenge over mij uit wat Hij over mij bescheiden heeft." Hierdoor, en wellicht ook doordat de inwoners nalatig waren geweest met inenten, werden in 1971 tijdens een uitbraak van polio 39 personen met deze ziekte besmet. Het leidde tot veel onrust en ook tot opschudding in den lande en reacties uit de gehele wereld. De meeste patiënten waren kinderen. Vijf personen overleden, een aantal anderen raakte invalide. In 1978 werd in Staphorst nogmaals, evenals in enkele plaatsen op de Veluwe, polio geconstateerd. Heden ten dage zijn de meeste Staphorsters ingeënt tegen polio. Omdat dit echter voor zo'n 20% nog altijd niet geldt én vanwege het feit dat het gaat om een in één gemeente samenlevende groep, geldt Staphorst nog wel als een risicogebied voor de Wereldgezondheidsorganisatie.