Eeuwenlang was het katholicisme in Heino, net als in de rest van ons land, het meest beleden geloof. De Reformatie maakte daar abrupt een einde aan. De uitoefening van het katholieke geloof werd vanaf 1581 verboden. Daar nam niet iedereen genoegen mee. Veel Heinoërs bleven het oude geloof trouw en bezochten heimelijk schuilkerken in de nabijheid van Heino.
Voor veel gelovigen zal de overname van de Nicolaaskerk door de gereformeerden onwennig zijn geweest. Toen in 1636-1637 op het Sallandse platteland een pestepidemie voorkwam, zagen veel kersverse protestanten dit als een straf van God. Voor sommigen van hen voldoende reden om terug te keren tot het katholieke geloof. Anderen weigerden uit overtuiging toe te treden tot het nieuwe geloof en zochten naar mogelijkheden om hun vertrouwde godsdienst te blijven belijden.. Ze vonden een uitweg door in het geheim bijeen te komen in schuren en adellijke huizen op het platteland, de zogenoemde schuilkerken of "tempels". Het waren ruimtes die van buiten niet als kerkgebouw herkenbaar waren. In de Sallandse schuilkerken zorgden paters Jezuïeten uit Zwolle voor de bediening. Ze trokken die eerste jaren van plek naar plek. Op het platteland blijft echter niets geheim, ook niet voor de overheid. Die stond de erediensten oogluikend toe, tegen betaling van een flinke som geld aan de drost van Salland, de hoogst geplaatste bestuurder van de streek.
Bekende schuilkerken van de paters Jezuïeten waren onder andere 't Solenspieker aan de Zuthemerweg, de Colckhof, het Ververshuis (in de Veldhoek) en later het spieker Lierderholhuis. De Heinose katholieken moesten zich de nodige inspanningen getroosten om de bijeenkomsten in de schuilkerken te bezoeken. Ze moesten soms wel 2 uur lopen over vaak slechte zandwegen. Zo zijn de, deels nog bekende, kerkpaden ontstaan. Deze liepen hier meest richting Lierderholthuis of naar Verver-Raalte. Bij langere afstanden reden hele families met de tentwagen, brik of een andere boerenwagen naar de schuilkerk van hun keuze.
Vanaf ongeveer 1610 vestigden paters Jezuïeten zich in adellijke huizen of in een woning in de buurt van een schuilkerk. Een in Heino en wijde omgeving bekende pater was Egbertus van Vilsteren. Hij preekte op erve Strijdveen aan de Raalterweg (periode 1629-1660). Daarnaast verzorgde hij ook voor 400 kinderen op katholieke leest gestoeld onderwijs.
In 1685 kwam er een einde aan de steeds wisselende bijeenkomsten in de schuilkerken. De Heinose katholieken kregen voor hun erediensten een vaste plek in het spieker Liederholthuis, dat bestond uit een woonhuis en een tot kerk verbouwde schuur. Lierderholthuis was toen nog een moerassig gebied waar naast vijf of zes adellijke families veel katholieke boeren woonden. Eerste zielzorger van de statie (missiestandplaats) was de jezuïet Henricus van der Gracht. Hij stond bekend om zijn voortdurende zorg voor armen, zieken en gebrekkigen. Een belangrijke verbetering voor de katholieken volgde in 1776. In dat jaar kregen de Heinose katholieken toestemming van de Ridderschap en Steden (het hoogste regionale bestuur) om een pastoor te mogen benoemen van de nieuwe statie Lierderholthuis/Heino. Als eerste pastoor werd G.H. Thalen aangesteld.
In de Franse tijd (1795-1813) mochten de katholieken hun geloof weer publiekelijk belijden.De Heinose katholieken bleven vooralsnog in Lierderholthuis kerken. Dat veranderde met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 en de omzetting van de staties in parochies. In 1857 kreeg Heino de status van zelfstandige parochie, de Onze Lieve Vrouwe Tenhemelopneming genaamd. Nog geen jaar later stond er een nieuw godshuis op de plek waar nu het hertenkampje en parochiecentrum te vinden zijn. In 1924 maakte deze kerk plaats voor het huidige kerkgebouw. De katholieken in Lierderholthuis lieten zich evenmin onbetuigd. Zij namen in 1863 een nieuwe kerk in gebruik. Deze Sint Nicolaaskerk vormt met zijn hoogoprijzende toren, evenals de Heinose rooms-katholieke kerk, nog altijd een baken voor de wijde omgeving.