In 1842 moest het Deventer stadsbestuur toegeven dat de handel in de stad achteruitgegaan was doordat "aan de naburige steden (Zwolle, Kampen, Zutphen) veelvuldige communictieën zoo te water als te land ten dienste staan, die de handel naar elders doen verleggen." Toch had het stadsbestuur in stil gezeten.
De aanleg van wegen
In 1823 begon men met de verharding van de straatweg van Deventer naar Oldenzaal. Gebruikers moesten via tolheffing meebetalen aan de aanlegkosten van de weg. Het eerste tolhuisje stond ter hoogte van de Snippeling bij het Overijssels kanaal. In de jaren twintig van de 19de eeuw werden de wegen die Deventer verbonden met Apeldoorn, Zutphen en Zwolle verhard.
Waterwegen
In 1835 gaf de stad financiële steun aan de oprichting van de
Rijn en IJssel Stoombootmaat-schappij, die zou zorgen voor
verbindingen van Amsterdam naar Keulen. Men voer over de Zuiderzee,
langs Kampen en Deventer en verder over de IJssel en de Rijn. De
maatschappij begon in 1837. Ook werd de Deventer Stoomboot
Maatschappij opgericht. In 1853 werd voor het eerst het traject
Deventer-Zutphen-Doesburg-Arnhem-Rotterdam gevaren. Twee stoomboten
waren in de vaart en men voer tweemaal per week naar Rotterdam en
zelfs dagelijks naar Amsterdam.
In 1850 werd de Overijsselse Kanalisatie Maatschappij opgericht.
Het kanaal Zwolle-Almelo werd aangelegd, met een zijtak
Lemele-Raalte-Deventer die uitkwam in de buitengracht. In 1874
waren de ruimtelijke problemen voor Deventer voorbij. De
vestingwerken konden opgeruimd worden en de stad kreeg meer
mogelijkheden zich uit te breiden. Eén van de plannen was in 1884
de aanleg van een handelshaven. In de winter van 1884 werd met de
afgraving van de vestingwerken begonnen en vond de aanbesteding
plaats van de handelshaven en een emplacement. Direct vestigde zich
daar een aantal bedrijven waarvan de IJzerfabriek Werle één van de
bekendste was. Langs de Snipperlingsdijk lag de turfhaven. Schepen
konden van hieruit, via de Handelskade en de Leeuwenbrug, het
Sint-Geertruidenziekenhuis aan de Singel en de gasthuizen in de
binnenstad bevoorraden.
Spoor- en tramwegen
Deventer kreeg in 1865 de eerste treinverbinding, als
aansluiting op de al bestaande spoorweg van Arnhem naar Zutphen. De
zo gewenste oost-westverbinding was er echter nog steeds niet.
Dankzij de persoonlijke steun van koning Willem III lukte het toch
een spoorlijn over de Veluwe aan te leggen. In 1880 werd de
Koninklijke Nederlandse Locaal Spoorweg Maatschappij opgericht en
werd begonnen met de bouw van de spoorbrug over de IJssel, 512 m
lang en 21 m breed. In november 1887 werd de brug in gebruik
genomen. Toen op 25 augustus 1888 ook Almelo bereikbaar was, was
het feest in de stad. Eindelijk was Deventer omgeven door een net
van spoorwegen. Wel werden de diverse lijnen door verschillende
maatschappijen geëxploiteerd. De aanwezigheid van twee stations
tekent aardig de concurrentie waarin Staatsspoor en de Hollandsche
IJzeren Spoorweg Maatschappij (HIJSM) tegenover elkaar
stonden.
Om het platteland uit zijn isolement te verlossen werd door de
Geldersch-Overijsselsche Stoomtram Maatschappij (GOSM) gekozen voor
de stoomtram. Er kwam een lijn naar Borculo. Het trammetje bleek
inderdaad in een behoefte te voorzien. In noordoostelijke richting
werd een lokaalspoor aangelegd, geheel op eigen initiatief van
Deventer: De Overijsselsche Locaalspoorwegmaatschappij
Deventer-Ommen (OLDO). De route ging langs kleine stationnetjes als
Diepenveen-Oost, Eikelhof en Wesepe.
In 1895 werd een ontwerp gemaakt voor een gemeenschappelijk
station. De kosten werden gedragen door de staat, de gemeente
Deventer en de vier spoorwegmaatschappijen. De gemeente Deventer
stelde als eis dat er geen kruisingen met wegen zouden komen, maar
dat de wegen onder het spoor doorgingen. Er kwamen vier viaducten:
Brinkgreverweg, Veenweg en twee bij de Rijsterborgherweg. Door
vertragingen kwam het nieuwe station pas in 1919 in gebruik.