Na de eerste rumoerige jaren van de Opstand, keerde de rust terug. Amsterdam ontwikkelde zich stormachtig en de bouw- en grondstoffen die daarvoor nodig waren, kwamen van de meest voor de hand liggende plek: de Zaan, dichtbij en makkelijk over water te bereiken. Grote aantallen boomstammen, afkomstig uit het Duitse Rijnland, werden hier met de hand verzaagd.
In 1594 bouwde Cornelis Cornelisz van Uitgeest, die ook wel Krelis Lootjes werd genoemd en zichzelf omschreef als 'een eenvoudig huisman', (de grote waterstaatkundige Leeghwater hield het op 'een Uitgeester boer die ik zeer wel gekend heb') een kleine molen met een krukas, waarmee de rotatie van de wieken werd omgezet in een verticale beweging. Daardoor kon de machine een zaagraam aandrijven. Dat principe was niet nieuw; het was al eerder in Duitse watermolens toegepast en stond ook in boeken beschreven. Waarschijnlijk heeft Cornelisz zo'n beschrijving onder ogen gehad. Ook zal het inspirerend voor hem zijn geweest dat hij zijn boerenbedrijf uitoefende op een erf dat tussen een timmerwerf en zijn schoonvaders korenmalende standaardmolen lag. Wel revolutionair was het om deze techniek in te bouwen in een windmolen.
Samen met zijn zwager Dirck Pietersz werkte Cornelisz zijn idee uit. Het kostte hem vervolgens drie jaar om geld met de vinding te verdienen. Nadat hij zijn molen, vervoerd op een vlot, tevergeefs in Amsterdam en uiteindelijk ook tevergeefs in Alkmaar had aangeboden, hapte een Zaankanter toe. In het voorjaar van 1596 verscheen het molentje in Zaandam en werd daar 'Het Juffertje' gedoopt, naar het klokkende molenlijf: het had al op de tekening bij de octrooiaanvraag iets weg van een getailleerd jurkje.
Als koper wordt de Zaanse Dirck Sijbrandsz genoemd. Deze vernufteling was in ieder geval erg betrokken bij 'Het Juffertje'. Sijbrandsz verbeterde en vergrootte de molen, waarbij het aantal zaagramen van (vermoedelijk) twee naar acht ging, en bouwde later de eerste zagende bovenkruier, 'De Grauwe Beer', aan de overkant van de Zaan. Nog weer later verrees 'De Juffer', een balkenzagende paltrokmolen.
Bijna tweehonderd jaar bleef 'Het Juffertje', later ook wel 'Het Moertje' genoemd omdat het de moeder van alle houtzaagmolens was, in bedrijf als lattenzager. Het stond op een erf aan de Oostzijde, net ten zuiden van de huidige Willem Alexanderbrug. Vanaf die plek loopt nu de Cornelis van Uitgeeststraat het industriegebied in, om te eindigen bij de Jufferstraat.
Corneliszoon had de smaak van het molenbouwen te pakken. Het geld dat hij met zijn houtzagertje verdiende (hij kreeg 300 gulden voor elke nieuwe molen die naar zijn ontwerp gebouwd werd), investeerde hij bijvoorbeeld in de ontwikkeling van een oliemolen met kantstenen in plaats van stampers om het oliehoudende zaad te kneuzen. Ook deze vinding werd in de Zaanstreek vlot toegepast. Daarnaast introduceerde hij een verbeterde krukas, waarvoor hij in 1600 octrooi kreeg.
We vinden Cornelisz voor het laatst terug in een archiefstuk van 1602. Ergens na dat jaar, waarschijnlijk in het voorjaar van 1607, is hij overleden en weer drie jaar later verliepen zijn octrooien. Dat zorgde voor een explosieve groei van het aantal molens die met zijn vindingen toegerust waren. Van de ruim zeshonderd industriemolens die rond 1700 in de Zaanstreek draaiden, werkten er minstens vijfhonderd met de uitvindingen van de 'eenvoudige huisman' Krelis Lootjes van de Meldijk in Uitgeest!