Er werd al eerder, in 1844, een grondwetsherziening aangevraagd, alleen toen stemde koning Willem II hier niet mee in. Toen in herziening in 1848 werd voorgesteld, door onder andere Thorbecke, aan de Tweede Kamer waren vooral de conservatieve leden het er niet mee eens, omdat volgens hen bepaalde herzieningen te ver gingen. Volgens die herzieningen zou de Eerste Kamer moeten verdwijnen, maar later in 1848 werd er een compromis gesloten over het feit dat de Eerste Kamer zou blijven, maar er wel gekozen zou worden door de Provinciale Staten.
De Grondwetsherziening heeft dus een bijdrage geleverd aan de Rechtsstaat en aan de Parlementaire democratie, omdat de herziening veel meer macht geeft aan het Parlement en minder aan een koning. Bovendien kregen bepaalde groepen mensen kiesrecht, zoals de rijke het Censusrecht. Dit Censusrecht gaf hen de mogelijkheid tot deelname aan de verkiezingen van de Tweede Kamer, Gemeenteraden en de Provinciale Staten. Tot slot heeft de Grondwetsherziening de basis gelegd voor het stelsel dat wij toen kende en nu nog steeds op hebben, namelijk ministers zijn verantwoordelijk voor het beleid en niet de koning, door de Tweede Kamer en de Staten-Generaal wordt invloed uitgeoefend en burgers kiezen die leden doormiddel van hen kiesrecht.