Door een groot gebied onder een kleine laag water te zetten, werd een militaire hindernis van formaat opgeworpen - tot de ontwikkeling van de luchtvaart tenminste. Dat was in de Tachtigjarige Oorlog voor het eerst toegepast en werd dankbaar gebruikt om de Franse inval van 1672 te frustreren. Het ondiepe water maakte het onmogelijk om met bootjes over te steken; paarden, wagens en soldaten bleven steken in de modder en de onzichtbaar geworden sloten en weteringen.
Dit systeem van een waterlinie werd door Napoleon en later door koning Willem I dankbaar geadopteerd en dat leidde tot de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Grote delen tussen Dordrecht en Muiden konden onder water gezet worden. De delen die te hoog lagen, zoals dijken en wegen, werden door forten verdedigd. Ook de sluizen en andere waterstaatkundige werken die het waterpeil in stand moesten houden, werden met zulke werken beschermd.
Na 1815 begon de grootschalige bouw van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het verschil met de oude linie was, dat ook de stad Utrecht hier binnen viel. Bij Nieuwersluis bouwde men in 1849 een groot fort om de nabijgelegen sluizen in de Vecht te verdedigen. Het fort bij Tienhoven verdedigde het kanaal aldaar en een inundatiekade. Dit was een van de waterstaatswerken die waren gebouwd om het water niet weg te laten lopen naar de omgeving. Amsterdam, als hoofdstad, kreeg extra bescherming door een eigen linie, de stelling van Amsterdam, waarvan het fort in Abcoude deel uitmaakte. Tegenwoordig worden de forten voor uiteenlopende doeleinden gebruikt.