In 1352 liet bisschop Jan van Arkel een paal plaatsen in het moerassig gebied ten noorden van Eemnes, waar de grond nog stevig genoeg was om op te lopen. Deze 'Leeuwenpaal' gaf de grens aan tussen Eemnes en Gooiland, oftewel tussen het gebied van de Utrechtse bisschop en de Hollandse graaf. Dat had alles te maken met de ontginning van de woeste gronden in deze streken, die al een paar eeuwen bezig was en steeds voor problemen zorgde.
Die ontginningen waren nodig om meer land geschikt te maken voor landbouw. Nadat de invallen van de Vikingen in onze streken in de loop van de tiende eeuw een einde vonden, brak een rustiger periode aan. De bevolking begon langzaam te groeien en dus nam ook de behoefte aan voedsel toe. De landbouw was technisch weinig efficiënt en werd maar weinig verbeterd. Het tweeslagstelsel, waarbij de helft van de grond ieder jaar braak lag om uitputting tegen te gaan, werd vervangen door het drieslagstelsel, waarbij ook gewassen werden geplant die bijvoorbeeld stikstof terugbrachten in de aarde. Ook de ploeg werd verbeterd, maar de grootste meeropbrengst moesten de boeren halen door uitbreiding van het bebouwde areaal. De beste gronden waren natuurlijk het eerste in gebruik genomen, dus nu werden de minder vruchtbare gronden ontgonnen. Dat was nu economisch haalbaar door de grote vraag naar voedsel.
Vooral kloosters en kerken hadden veel van deze woeste gronden in bezit. Zij besloten deze te laten ontginnen. Soms gebeurde dat door de lokale boeren. Voorbeelden van kleinschalige ontginningen zijn die rond Hoogland, zoals Duist en Calveen. Op veel plaatsen werd het echter op grote schaal aangepakt, met projectontwikkelaars die gronden tegen een lage rente of pacht in bezit kregen en in een paar jaar tijd grote stukken grond aanpakten en voor landbouw geschikt maakten. Deze projectontwikkelaars werden ook wel 'copers' genoemd en hun ontginningen cope-ontginningen.
Rond 1100 werd vanuit Leusden met de ontginning van Hamersveld en Asschat begonnen en aansluitend ook Leusbroek. Rond 1170 sloegen door fikse stormen vele zandbanken en veen weg en ontstond de Zuiderzee, waardoor de afwatering verbeterde en ontginning van grotere delen van het Eemmoeras mogelijk werd. Zo werd vanaf 1203 onder leiding van de Utrechtse bisschop de Uitwijk (Bunschoten-oostzijde) ontgonnen. Om het ontgonnen land te beschermen werden dijken aangelegd. In 1409 vormden de dijken langs de Zuiderzee een aaneengesloten geheel. De grootste sluis bevond zich in Spakenburg (Spui). Het moerasgebied werd omgevormd in akker- en later weiland.