De Utrechtse bisschoppen waren niet alleen geestelijken, ze waren ook de wereldlijk bestuurder van onze provincie. Dat duurde tot 1528, toen Karel V hier de baas werd. Vóór die tijd was de bisschop dus een belangrijk heerser. In 1122 besloot bisschop Godebald bij Wijk bij Duurstede een dam in de Kromme Rijn te leggen. Daardoor konden de waterstanden van de rivier worden beheerst. Dat maakte het mogelijk om het grote moeras tussen Wijk en Utrecht, het Lange Broek, te ontginnen. Eerst werd de Langbroekerwetering gegraven, vervolgens de dwarssloten. Via die waterwerken stroomde het overtollig water uit het moeras naar het westen. Daarna konden de struiken en moerasbomen worden gerooid en de grond geschikt gemaakt worden voor landbouw. Er werd voedsel verbouwd voor de groeiende bevolking en dat bracht de nieuwe landeigenaren welvaart. De rijk geworden ontginners bouwden, om hun rijkdom en status te tonen, vervolgens woontorens langs de wetering.
De stad Utrecht was echter door de dam niet meer via de Rijn te
bereiken. Om de belangrijke handelsroute richting Duitsland te
herstellen, kregen de burgers toestemming om de Vaartse Rijn te graven. Dit was een van de
grootste ruimtelijke ingrepen in de middeleeuwen.
Niet alleen het Lange Broek werd ontgonnen. Ook langs de flanken
van de Heuvelrug werden de woeste gronden ontgonnen. Daar werd dat
niet, zoals in Langbroek, in lange smalle kavels gedaan, maar in
blokvormige percelen. Dat hangt samen met het feit, dat hier niet
ontwaterd hoefde te worden. Soms werden gronden gemeenschappelijk
gebruikt, bijvoorbeeld om er vee te weiden. Die gronden werden
beheerd door alle boeren, die zich soms organiseerden in een
markegenootschap.