Opvallende verkaveling bij de Coendersborg

IJkpunt 11

Ludolph Coenders, raadsheer te Groningen, is de naamgever van de Coendersborg in Nuis. Hij kocht in 1668 drie heerden in Nuis: de Fossemaheerd, de Harckemaheerd en de Heringeheerd. Coenders liet de Fossemaheerd verbouwen tot een borg. Na zijn overlijden kwam de borg in handen van zijn zuster Etta Coenders, weduwe van Iwo Auwema uit Tolbert. Door vererving ging de borg vervolgens over naar de familie Teyens (1699-1866) en de familie Tonckens (1866-1915).

In 1813 verving de familie Teyens de oude borg door een landhuis, de huidige Coendersborg. De nieuwe Coendersborg werd opgetrokken in neo-classicistische stijl. De benedenverdieping is laag, de bovenverdieping is hoog. De witte vlakken naast de voordeur stellen zuilen voor, die een driehoekig fronton ondersteunen waarin het bouwjaar van het landhuis is vermeld. De windvanen op de hoekschoorstenen dragen de wapens van de familie Teyens.

Het landgoed van de Coendersborg heeft een uitzonderlijke vorm die verwijst naar de opstrekkende verkaveling van het gebied. Het is enkele honderden meters breed en ruim twee kilometer lang en loopt tot de Jonkersvaart. Het grootste deel van het huidige landgoed bestaat uit bos. Daarnaast zijn er lanen, singels en weilanden. Aan de oostkant van de borg ligt de originele visvijver van de borg, die de borgbewoners voorzag van verse vis.

In 1956 kocht Stichting Het Groninger Landschap de borg en het bijbehorende landgoed (57 hectare) van de familie Fockema Andreae, die het huis en bijbehorend land toen al meer dan veertig jaar in bezit had. De borg werd in 1970-1971 gerestaureerd. Het huis wordt bewoond door een particulier. In de schuur van het landhuis is sinds 1986 landbouwmuseum 't Rieuw gevestigd (rieuw is Westerkwartiers voor gereedschap).

Borgen
Ooit stonden in Groningen honderden borgen. Sinds de 17e eeuw wordt de term gebruikt voor buitenplaatsen bewoond door jonkers, vaak afkomstig uit de Groninger regentengeslachten en de ommelander adel. Voorlopers van de borgen waren de steenhuizen, eigendom van hoofdelingen. Met de opkomst van de baksteenindustrie rond 1200 verrezen de steenhuizen vaak op plaatsen waar al eerder houten of vakwerkgebouwen stonden.
Aan het eind van de middeleeuwen luwden de conflicten op het platteland.

De steenhuizen veranderden in woonhuizen. Er werden vleugels aan vast gebouwd, waardoor de gebouwen een U of een L-vorm kregen. Soms werden de steenhuizen gesloopt en dienden de stenen weer als bouwmateriaal voor een nieuw gebouw. De machtige hoofdelingen werden gaandeweg de 'heer' van een dorp met alle `heer'-lijke rechten en de inkomsten die daaraan waren verbonden: een belangrijke of doorslaggevende stem in rechtspraak, wetgeving, bestuur en waterschapszaken; een vinger in de pap bij kerkelijke zaken (het benoemen van de pastoor, op zondag vooraan in de kerk zitten, zelf met de familie begraven worden in de kerk), het recht om te jagen en een duiventil te bouwen. Het was mogelijk deze heerlijke rechten te erven, te schenken of te verkopen.

In de 17e en 18e eeuw groeiden de huizen uit tot borgen die blijk gaven van de status en de macht van de eigenaren. De bewoners wilden pronken met hun rijkdom. De borgen kregen rijke interieurs en fraaie tuinen en parken rondom.

De ommelander adel verloor met de Franse revolutie alle feodale voorrechten. De 19e eeuw was een periode van leegstand, verval en afbraak van vele borgen. Tegen het einde van de 20e eeuw kregen de borgen waardering als cultureel erfgoed.

De Slag bij het Bolmeer
Ludolph Coenders van de Fossemaheerd, de latere Coendersborg, had de reputatie geen gemakkelijke man te zijn. Een voorbeeld daarvan was de slepende burenruzie met hem in de hoofdrol, die de geschiedenis inging als de Slag bij het Bolmeer.

De strijd vond waarschijnlijk niet plaats bij het huidige Bolmeer, de pingoruïne bij het gehucht Heineburen. Het oorspronkelijke Bolmeer verdween met het afgraven van het veen, terwijl de pingoruïne toen pas tevoorschijn kwam. Het kreeg later de naam van het meer waarom was gevochten.

De Slag om het Bolmeer ging tussen Ludolph Coenders en zijn buurman de heer van Nienoord. Beide heren wilden de waterhuishouding in het gebied naar hun hand zetten. Het conflict begon in 1669 toen Coenders een gruppe (greppel) liet graven van zijn veengebieden naar het Bolmeer om zijn gebieden af te wateren. Dit wekte de woede op van de heer van Nienoord, Georg Willem von Inn- und Kniphuizen, die eveneens een sloot had laten aanleggen van het Bolmeer naar Zevenhuizen, om de kanalen aldaar van water te voorzien.

Beide heren schuwden niet geweld te gebruiken. Over en weer maakten ze elkaar het leven zuur. Sloten werden dichtgegooid en brand gesticht. Een heus vuurgevecht was het gevolg, waarbij de partij van Von Inn- und Kniphuizen aan het kortste eind trok. Er viel één dode. Er volgden verschillende rechtszaken zonder bevredigende uitslag. Uiteindelijk besloot het Hof van Holland in 1671 dat de venen ten zuiden van het Bolmeer toebehoorden aan de heer van Nienoord, en het veen ten noorden van het Bolmeer aan Coenders. Coenders mocht gebruik blijven maken van het Bolmeer, mits hij daarin Nienoord niet hinderde.