Bij het dorpje Nuis in het zuidelijk Westerkwartier lag vanaf 1941 tot halverwege de jaren zestig een barakkenkamp. De oprichter was de Nederlandse Arbeidsdienst, die hier jongemannen vanaf 18 jaar onderbracht om hen een nationaal-socialistische vorming te geven. De kampbewoners (ook 'jongens van Koenraad' genoemd naar de wervende poster met de stoere arbeidsman erop) moesten werken voor zakgeld, kost en inwoning. Ze maakten zich bijvoorbeeld nuttig in de ruilverkaveling van Lucaswolde. Aanvankelijk was verblijf in het kamp vrijwillig. Vanaf 1942 veranderde de sfeer. De mannen werden aan het eind van de oorlog ingezet in de frontlinie van de strijd. Hun plekken in de barakken werden ingenomen door evacués uit Arnhem en Limburg.
In de eerste jaren na de oorlog was Kamp Nuis een interneringskamp voor collaborateurs. In 1948 werd het kamp een jeugdgevangenis, ressorterend onder Veenhuizen. Er zaten jongemannen die in Duitse krijgsdienst waren geweest en zelfs enkele hooggeplaatste SS'ers. De gevangenen werden aan het werk gezet in de omgeving. In hun vrije tijd konden ze lid worden van een schaak-, zang- en wandelclub of een toneelvereniging. Aan het eind van de jaren veertig kregen de geïnterneerden massaal gratie en in 1951 sloot het kamp de deuren.
Enkele maanden later werd het barakkenkamp echter opnieuw in gebruik genomen, nu voor de tijdelijke opvang van zo'n 250 Molukkers. In dat jaar kwamen vierduizend voornamelijk Molukse militairen naar Nederland, die hadden gediend in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger. De militairen verbleven samen met hun gezinnen in het kamp in Nuis in de verwachting dat ze na enkele weken weer terug mochten keren. De koffers bleven letterlijk ingepakt. Maar de hoop was vals. Pas in 1963-1964 verlieten de laatste bewoners het kamp. Ze vestigden zich in Marum, Drachten, Hoogkerk of de wijk De Wijert in Groningen. Na het vertrek van de laatste bewoners werden de barakken gesloopt. Het voormalige kampterrein is tot op heden in het bezit van de overheid.
Eerste en Tweede Wereldoorlog
Nederland bleef neutraal tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). De strijd werd uitgevochten op het grondgebied van België en Frankrijk. Veel burgers uit deze regio's vluchtten naar het veilige noorden. In het Westerkwartier vonden vluchtelingen onderdak in Feerwerd en Zuidhorn.
Ruim twee decennia later voelden alle lagen van de bevolking de gevolgen van de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog. In het Westerkwartier kon de illegaliteit rekenen op ruime steun. Koerier(ster)s brachten in de hele streek bonkaarten, persoonsbewijzen, kranten en onderduikers rond. In het westen en noorden van de provincie Groningen zaten opvallend veel onderduikers in verhouding tot het aantal inwoners van de gemeenten. Deze gebieden kenden ook een sterke vertegenwoordiging van gereformeerden en een laag aantal NSB-stemmers en -leden, uitzonderingen uiteraard daargelaten.
Belgische en Franse vluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog
Tijdens de Eerste Wereldoorlog ving Nederland vluchtelingen op uit de oorlogsgebieden in België en Frankrijk. In het Westerkwartier werden de vluchtelingen onder meer ondergebracht in Sigarenfabriek Rosema, Tonckens en Co. aan de Gast in Zuidhorn. De Belgen gingen aan het werk bij boeren in de omgeving en in de fabriekjes in het dorp. Het verhaal gaat dat de Fransen het vertikten om te werken, maar wel de muren van de fabriekshal volkalkten met Franse leuzen en een schilderij van de Franse vlag.
In Feerwerd kregen Belgische vluchtelingen de villa van de familie Kamerlingh Onnes tot hun beschikking. Na het vertrek van de tijdelijke bewoners werd het totaal uitgewoonde landhuis afgebroken. De restanten dienden als bouwmateriaal voor nieuwe huizen voor de arbeiders van de lokale steenfabriek.
Limburgse vluchtelingen in Tolbert
Tijdens de Duitse bezetting, in november 1944, werd een flink aantal evacués uit Noord-Limburg opgevangen in het noorden van Nederland. De vluchtelingen waren afkomstig uit het gebied tussen Mook en Roermond, dat in de frontlinie van de oorlog terecht was gekomen. De mensen kwamen te voet naar het noorden, een tocht van zes weken door de sneeuw.
In het Westerkwartier werden vluchtelingen uit Heijen, Velden en Gennep opgevangen bij gastgezinnen in de gemeente Leek. In de hele gemeente verbleven in totaal 1900 evacués, waarvan zo'n tweehonderd in Tolbert. Het was een bijzondere gebeurtenis voor de Tolberters om de rooms-katholieke Limburgers in hun midden op te nemen. Eind mei 1945 keerden de evacués terug naar huis, deze keer in open vrachtwagens. Anno 2010 hebben sommige families nog steeds contact met elkaar.
Neergestorte piloot achterop de fiets bij bakker Stobbe
In het Westerkwartier zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog enkele geallieerde vliegtuigen neergestort. Het verstoppen van overlevenden van een crash verliep via een ingenieus systeem binnen de illegaliteit. Zoals bij het verhaal van Sgt. Joseph McDonald, een Amerikaan. Op 22 december stortte op klaarlichte dag een zware bommenwerper B-24 Liberator neer bij Noordwijk. Drie bemanningsleden overleefden de crash niet. Zeven wisten zich met een parachute te redden, waaronder Joseph McDonald. Hij kwam neer aan de westkant van De Wilp en liep naar het eerste de beste huis.
Toevallig deed bakker Stobbe net zijn ronde langs de deur. Hij zette de piloot op de fiets en bracht hem naar J.J. Zijp, hoofdmeester van de Christelijke school. Zijp schakelde postbode Venema in, die de Amerikaan naar een boerderijtje in de buurt bracht om de nacht door te brengen. Tegelijkertijd vertrok een koerier naar Th.A. Lycklama à Nijeholt in Leek, hoofd van de Nationale Christelijke School aldaar. De koerier vertelde dat er een piloot in aantocht was. De volgende dag kregen de schoolkinderen al vroeg op de dag kerstvakantie. De hoofdmeester bracht de piloot met zijn auto naar de woning van boswachter Assies in Appelscha, waarna de piloot diep in de bossen werd verstopt. Hoe het McDonald verder verging, is niet bekend.