In Niebert staat het enige overgebleven steenhuis van de provincie Groningen: het Iwema Steenhuis. Het Iwema Steenhuis is nooit uitgebouwd tot een borg, zoals de meeste andere steenhuizen. Het werd uitgebreid met een schuur en kreeg de functie van boerderij.
Het voorhuis is het oorspronkelijke steenhuis, gebouwd rond 1400 als verdedigingstoren. De muren zijn twee stenen dik (65 cm), wat voor een verdedigingswerk niet veel is. In de negentiende eeuw zijn de muren gewit, met uitzondering van de westelijke muur. Hier is goed te zien dat de muren zijn opgetrokken uit kloostermoppen. Het Iwema Steenhuis was eigendom van vooraanstaande boerenfamilies.
Tot 1845 bestond het huis, naar verluidt, uit een souterrain, met daarboven een grote, hoge zaal en daarboven weer een zolder. De predikant van Nuis-Niebert, ds. R. Damsté, verbouwde het huis. Er werden ramen ingezet en er werd een nieuwe schuur gebouwd. Het pannendak van de schuur werd over het steenhuis doorgetrokken, waardoor de bovenkant van het steenhuis aanzienlijk werd verlaagd.
In 1987-1988 kocht Stichting Het Groninger Landschap het steenhuis en de landerijen die erbij horen. Het steenhuis wordt bewoond door particulieren. In de schuur is een museum gevestigd.
Steenhuizen
Steenhuizen (in het Fries: stinsen) zijn simpele vierkante of rechthoekige gebouwen van 2-3 verdiepingen met dikke muren ter verdediging in tijden van oorlog of wateroverlast. Een steenhuis was bedoeld als veilige vluchtplek voor mens, have en goed -vandaar ook later de naam `borg', afkomstig van `bergen'. Het waren kille, donkere gebouwen, zonder schoorsteen of haardplaats, alleen voorzien van licht- en schietsleuven. De ingang bevond zich op de eerste verdieping, te bereiken met een verwijderbare trap. De steenhuizen waren aanvankelijk dan ook niet bedoeld om in te wonen.
De opdrachtgevers voor de bouw van steenhuizen waren zeer rijke landeigenaren, die de versterkte huizen dikwijls inzetten als middel in de strijd. De hoofdelingen vochten met een eigen leger van huurlingen om de macht op het platteland. De strijd ging tussen de hoofdelingen onderling, maar ook met de stad Groningen. De stad had het stapelrecht verworven, waardoor het de marktplaats voor de Ommelanden was. Vooral in de 14e en 15e eeuw waren oorlogen en belegeringen schering en inslag. Veel steenhuizen sneuvelden in het strijdgewoel, gingen ten onder door verval en verwaarlozing of door het uitsterven van het geslacht van de eigenaren. Soms kwam na de afbraak een boerderij op de plaats van de borg, zoals de Englumborg en Jensema bij Oldehove of de Aldringaborg bij Feerwerd.