In 1896 slaagde de Groningse ondernemer Jan Evert Scholten er in om samen met enkele Brabantse suikerbaronnen en bankiers een suikerfabriek op te richten: de Noord-Nederlandse Beetwortelsuikerfabriek. Als locatie werd Vierverlaten in Hoogkerk gekozen vanwege de aanwezigheid van voldoende en zuiver water, een goede afwatering en uitstekende vervoersmogelijkheden over het Hoendiep en Peizerdiep. De fabriek was zeer modern en beschikte vanaf het begin over een eigen stroomvoorziening.
Scholten bleef tot 1915 president-commissaris van de fabriek. Drie jaar later ging de fabriek over in handen van de Wester Suikerraffinaderij en sindsdien maakt de fabriek in Hoogkerk deel uit van de Centrale Suiker Maatschappij (CSM) te Amsterdam. In 1920 nam CSM ook Scholtens suikerraffinaderij aan de Turfsingel in de stad Groningen over.
Campagnetijd
Werken in een suikerfabriek is overwegend seizoenswerk. De meeste werknemers van de fabriek kwamen uit het Zuidelijk Westerkwartier. In café 's in de omgeving van de fabriek werd het tijdelijke personeel voor `de campagne' geworven. Keuterboertjes verdienden graag iets bij in de campagnetijd. Zo'n ! zeventig procent van het personeel woonde in dorpen als Leek, Tolbert, Oostwold, Opende en Zevenhuizen, anderen kwamen vanuit Haulerwijk, Surhuisterveen, Zwaagwesteinde, Peize en Roden. De tijdelijke Groningse en Friese arbeiders hadden vanaf 1907 elk een eigen 'pension' op het fabrieksterrein, samen zo'n tweehonderd bedden. De kostgangers betaalden per week en schilden zelf de aardappelen voor het avondeten. Het overige campagnepersoneel woonde in de buurt op woonschepen of op kamers. Vanaf de jaren zestig nam het aantal losse arbeiders geleidelijk af door de modernisering en automatisering.
In de campagnetijd was het druk in Hoogkerk. Soms lagen de schepen tot aan de Westerhaven in Groningen te wachten op hun beurt om de bieten te lossen. Boeren uit de directe omgeving reden met paard en wagen af en aan om de natte pulp op te halen, een restproduct dat als veevoer werd gebruikt.
Droge pulp ging verder weg. Vanaf het eind van de jaren vijftig namen vrachtwagens het vervoer van bieten, pulp en suiker over.
Namens de suikerfabriek onderhield de 'bietenagent' het contact tussen de fabriek en bietentelers. Hij gaf voorlichting over bietenzaad, teelt en oogst, regelde de contracten, de planning van het rooien, de bemonstering en het transport van de bieten naar de fabriek. Elk jaar onderhandelden de lokale boerenorganisatie met de fabriek over de bietenprijs. In de jaren vijftig werd de prijs landelijk vastgesteld en vertegenwoordigde de Nederlandse Bietenfederatie voortaan de boeren. Bovenop de bietenprijs ontving elke boer een bedrag dat afhing van het suikergehalte van de bieten en de actuele marktprijs van suiker. Tenslotte kreeg de boer een deel van de winst per zak suiker.
Vulga
In Hoogkerk nam de suikerfabriek een centrale plaats in, zowel op het gebied van werkgelegenheid als op maatschappelijk terrein. Het personeel werkte graag en lang bij de suikerfabriek vanwege het eigen ziekenfonds, de goede pensioenregeling en ongevallenverzekering. Personeelsvereniging 'Onderling Genoegen', opgericht in 1909, zorgde voor vertier met de harmonie en de voetbalvereniging Vulga (Latijn voor `suiker'). Monteurs van de suikerfabriek onderhielden het zwembad in het dorp.