In 1942 besloten de nazi's tot systematische uitroeiing van de Joden. Tot die tijd werden joden geregistreerd en hun leven door allerlei maatregelen ingeperkt. Vanaf 1942 werden Joden systematisch opgepakt en in Nederland ondergebracht in het Kamp Westerbork. Vanuit daar gingen de Joodse mannen, vrouwen en kinderen met de trein naar concentratie- en vernietigingskampen.
Niemand wist precies wat daar gebeurde. Joden die het niet vertrouwden gingen onderduiken. Zo ook in Drenthe.
Andere Nederlandse mannen van boven de 18 waren verplicht om als dwangarbeider te gaan werken in fabrieken in Duitsland. Als daaraan wilde ontkomen moest je onderduiken. Dat gold ook voor mensen die zich actief verzetten tegen de bezetter.
Onderduikersholen
De grote afgelegen bossen van Drenthe boden goede schuilplaatsen. In de natuurlijke beschutting van het bos werden hollen gegraven en afgedekt met takken. Zo kon niemand zien dat er mensen in het hol zaten. De onderduikersholen waren erg primitief. De mensen zaten opgesloten in een kleine ruimte van ongeveer 6 bij 3 meter. Vanwege de kans om opgepakt te worden konden ze er zelden uit. In de winter, zonder enige vorm van verwarming, was het ijskoud. Veel onderduikersholen zijn inmiddels weer opgeslokt door de natuur. De bekendste, en nog goed bewaard gebleven, onderduikersholen zijn te vinden in het Valtherbos bij Valthe en in het Wapserzand bij Diever.
Onderduikershol Diever
Het hol in Diever had de bijnaam de Wigwam. Eén van de mannen in het verzet, Fokke Hessels, was namelijk dol op indianenverhalen. Het onderduikershol in Diever was vrij groot en werd voor verschillende activiteiten gebuikt. Er zaten niet alleen mensen ondergedoken. Vanuit het hol werden ook verzetsactiviteiten uitgevoerd, zoals overvallen op de distributiekantoren in Dwingeloo en Diever en de bevrijding van een inwoner uit Dwingeloo uit een politiecel. Via een distributiekantoor werden bonnen verdeeld, waarmee eten en drinken kon worden gekocht. Vanwege de voedselschaarste kon zo een eerlijke verdeling van het voedsel plaats vinden. Ieder gezin kreeg net voldoende bonnen om eten van te kopen. Een onderduiker helpen betekende een extra maag te vullen. In zo' n gezin waren extra bonnen erg welkom.
In het hol zaten dus niet alleen Joden ondergedoken, maar ook verzetsmensen en Amerikaanse en Engelse soldaten. De soldaten waren met een parachute geland en moesten zorgen dat ze uit handen van de Duitsers bleven. In het najaar van 1944 wordt het hol in Diever ontdekt. Van alle verzetsmensen heeft slechts één man de oorlog overleefd.
Tegenwoordig wordt er veel aandacht besteed aan de instandhouding van het
nderduikershol.
Jacoba Omvlee
Tijdens de oorlog woonde Jacoba Omvlee bij de molen in Zuidbarge. Toen ze hoorde dat de Joodse familie Ten Brink moest onderduiken wilde ze de familie graag helpen. Op de zolder van haar huis liet ze twee kamers timmeren waar de familie kon worden verstopt. Jacoba vertelde de timmerman, die lid was van de NSB, dat de kamers nodig waren voor haar twee studerende kinderen. Twee keer is de Joodse familie Ten Brink bijna ontdekt. De eerste keer toen de zoon van Jacoba op advies van de Joodse vrouw koeienmilt wilde kopen voor het avondeten. De slager riep: maar dat is Joods eten! De zoon van Jacoba kon toen gelukkig een goede smoes bedenken. De tweede keer wilden de Duitsers het huis doorzoeken. Jacoba gaf ze een uitgebreide rondleiding, zodat de familie op zolder tijd had om zich te verstoppen in een kast. De kinderen van Jacoba gingen in de bedden liggen van de Joodse familie alsof het hun eigen kamer was. Op deze wijze heeft de familie Ten Brink bij Jacoba de oorlog overleefd. In 1988 is door een kleinzoon van de familie Ten Brink een film gemaakt. De kleinkinderen van Jacoba zijn acteurs in de film. De film wordt nog steeds vertoond, in 2012 zelfs op het Nederlandse Filmfestival.