In de zeventiende eeuw brachten landbouw, handel en visserij de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een onvoorstelbare voorspoed. Met de welvaart groeide de bevolking en verstedelijkte ons land in hoog tempo. Al deze ontwikkelingen waren ook in het Gooi voelbaar, zij het getemperd en vertraagd door de afstand tot de stad. In Huizen werden de visserij op de Zuiderzee en de vishandel een grote bron van inkomsten, ondanks het feit dat Huizen nog geen eigen haven had. Ook de beurtschipperij, die veerdiensten naar Amsterdam onderhield, beleefde gouden tijden. Het dorp leverde turf en zand aan Amsterdam en trok ambachtslieden uit de omgeving aan.
Dat Huizen profiteerde van de welvaartsstijging blijkt wel uit een verdubbeling van het aantal woningen in het dorp: van 136 in 1632 naar 285 honderd jaar later. Ook kon de Oude Kerk, waarvan het dak in 1577 gedeeltelijk ingestort was, in 1637 eindelijk hersteld worden. Een nieuwe preekstoel, versierd met eikenhouten snijwerk, en een koperen lessenaar met de wapens van Huizen en Amsterdam geven blijk van de zeventiende-eeuwse rijkdom. Buiten het dorp lieten rijke Amsterdamse kooplui en bankiers luxueuze buitenplaatsen aanleggen voor de zomermaanden, zoals de hofstedes Oud Bussem, Oud Naarden en het latere Valkeveen.
Niet iedereen profiteerde evenveel van de voorspoed. Huizen was geen rijk dorp, er waren hooguit enkele tientallen Huizers die rijk genoemd konden worden. Onder boeren en kleine ambachtslui bestond veel armoede, want de Gooise zandgronden brachten weinig op. Vanzelfsprekend werden de armere burgers het hardst getroffen door economische neergang of ziekte, zoals een grote pestepidemie, die tussen 1654 en 1656 een paar honderd slachtoffers in Huizen maakte. Tijdens het Rampjaar 1672 werd Huizen ook nog eens geplunderd door Franse troepen. De Gouden Eeuw bracht het dorp weliswaar geen gouden bergen, maar gaf wel een aanzet tot betere tijden.