In Paktijd nummer 17 (juni 2001) schilderde Cees Bakker, mede-oprichter van de Historische Vereniging en redacteur van Paktijd, een beeld van de Boskoopse kermis. Dat begint met de stichting op 11 januari 1458 van de Fundatie van het Sint Anthoni Gild te Buscoep. In de archieven van de abdij van Rijnsburg, op dat moment eigenaar van het dorp, is de oorkonde bewaard gebleven waarin enkele gegoede burgers van Boskoop een ‘broeder- en zusterschap’ oprichten. Dit gilde ondersteunde de armen, een vroege vorm van diaconie.
In de oorkonde wordt de aanzet gegeven voor de Boskoopse kermis en de latere betaalweek. Er is namelijk sprake van een ‘Kermis Widinghe’ na de Sint Jans Baptistendach en dat viel op 24 juni.
Het kerkelijk feest groeide uit tot een soort jaarmarkt, want dergelijke feesten trekken nu eenmaal neringdoenden aan, evenals potsenmakers, wonderdokters, bedelaars en anderen die hoopten een graantje mee te pikken.
Over de brug komen
En het werd in Boskoop gebruik dat op die ene week in het jaar in juni Boskopers elkaar de uitstaande rekeningen voldeden. Te beginnen met de rekeningen voor geleverde bomen en planten, maar ook de andere ambachten deden eraan mee. Dat gebeurde ‘op het dorp’, gewoon op straat. Om er zeker van te zijn dat alle rekening dan ook op tafel kwamen, plaatsten sommige handelaren een advertentie in het Boskoopsch Advertentieblad waarin stond ‘Rekeningen gevraagd’.
In zijn boek ‘Boskoop, vijf eeuwen boomkwekerij’ beschrijft Aart Vuyk sr hoe dat ging: ,,Iederen morgen van tien tot twaalf stond op die dagen de Dorpsstraat Westzijde van de brug stampvol met kwekers die met elkaar stonden af te rekenen. In die week kon men iedereen vrij om betaling manen. Het overgrote deel van de handelaren hield in die week ‘Uitbetaling’’. In het Boskoopsch Advertentieblad verscheen dan een mededeling van de dag en het uur waarop kwekers hun geld konden komen halen.
Over de brug komen
Aan dit gebruik is de zegswijze ‘over de brug komen’ ontleend. Boskopers kwamen een keer per jaar ‘over de brug’ met hun centen. ‘’Wee hem, die in die week niet betaalde, zijn naam was direct na de Kermisweek bekend. Aan hem weigerde men te verkopen, of men vroeg een veel hogere prijs”, aldus Vuyk.
Jan Haluu en een Hoofd van Jut
Onnodig te zeggen dat veel brave vaders in die week veel te veel geld verbrasten op de kermis en in de horeca. Het was immers vrijwel het enige verzetje in het leven. Vuyk beschreef hoe de Kermisweek z’n beslag kreeg. ,,In het begin van de week werd de kermis opgebouwd op een terrein aan het begin van de Reijerskoop. Van woensdag tot en met vrijdag was het kermis, de kinderen vermaakten zich in de draaimolen van Jan Haluu, tarief een cent per rit, dagabonnement 35 cent’. Dan was er de stoomcursussen van de weduwe Schildmeyer, poffertjeskramen van Tegelaar en de gezusters Van der Steen, kramen voor ‘koek hakken’, oliebollen - en kaneelstokkenkramen, een hoofd van Jut, enzovoort. Het was altijd ordelijk, nooit een plattelandsmeisje met dronkelap en vechtpartijen.”
En ‘s avonds werd een cabaretavond georganiseerd in de zaal van Hotel Klaassen. Uiteraard was de kermis voor protestantse Boskoper verboden terrein.
Na de kerkhervoming rond het jaar 1578 verloor het Sint Anthoni Gilde in Boskoop z’n bestaansrecht. De kermis werd gehandhaafd, maar veranderde in een werelds vermaak: het festijn was een van de weinig verzetjes die men had. Kermissen mochten zich in een grote toeloop verheugen en in Boskoop was dat al niet anders. Maar kermissen leidde ook dikwijls tot uitspattingen, vechtpartijen, verkwisting en dronkenschap.
Botsing liberalen en protestanten
Het wereldse vermaak was overigens diverse keren aanleiding voor hervormde en gereformeerde kerken en daaraan gelieerde politieke partijen om bij de gemeenteraad te pleiten voor opheffing ervan. Deze botsingen tussen liberale en protestantse opvattingen over kermis vonden plaats in onder meer 1854, 1895 en 1898.
Op 14 november 1912 behandelde de gemeenteraad een voorstel tot afschaffing van het jaarlijkse festijn. Er was op dat moment geen meerderheid voor afschaffing. Ook in 1913 voerde de raad een discussie. Dat jaar werd vrijwel op dezelfde plek als de kermis een grote tentoonstelling gehouden en dat was voor sommige raadsleden voldoende aanleiding om te pleiten voor uitstel. Het wereldse vermaak werd niet door iedereen gewaardeerd.
Kermisweek en mobilisatie
De Eerste Wereldoorlog betekende tenslotte het einde van de kermis. Na het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 verslechterde de economie en de gemeenteraad besloot in 1915 de kermis voor onbepaalde tijd uit te stellen. Dat in Boskoop op dat moment honderden militairen waren gemobiliseerd zal er zeker mee te maken hebben gehad. Van uitstel kwam afstel, want de kermis, in die vorm, is nooit meer gehouden.
De betaalweek is nog wel decennia in stand gehouden en werd nog lange tijd ‘kermisweek’ genoemd. Sommige werkgevers gaven hun personeel in die week een paar centen extra. Zelfs toen bank en giro al lang waren ingeburgerd, werd er in Boskoop nog handje contantje afgerekend door de bomenzoekers.
In 1940 werd op voorstel van de Federatie van Boomkwekersverenigingen besloten, dat voortaan de in het najaar geleverde bomen en planten in februari moesten worden afgerekend. Alle voorjaarsleveringen konden dan in de kermisweek worden betaald. Zo kwamen er twee uitbetalingen per jaar. Maar ook aan deze (uitgebreide) traditie kwam tenslotte een einde.
Reportage in De Spiegel
Het weekblad De Spiegel heeft er in 1960 nog een reportage aan gewijd. Speciaal hiervoor werkten Boskopers mee aan een reconstructie. Gelukkig bestaan er nog steeds authentieke beelden van de tijd waarin de betaalweek nog in volle glorie plaatsvond, met een massa mensen in het oude centrum rondom de verdwenen draaibrug. Betalingen vonden plaats op de stoep, in de portieken of midden op straat. Ter plekke werden kwitanties uitgeschreven en er kwam een enorme betaalstroom op gang. Ook de bakker, de slager en de schoenmakers kregen vaak rekeningen uitbetaald die een jaar lang waren opgelopen.