Het zuidoosten van de provincie is omgeven door militaire landschappen. In het westen ligt een deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, in het oosten de Grebbelinie en aan de noordzijde is al sinds het begin van de twintigste eeuw een groot heideterrein in gebruik als militaire vliegbasis. Daarvoor was dit gebied ook al in gebruik door soldaten.
Op de heidevelden bij Zeist richtte de Franse generaal Marmont rond 1800 een groot legerkamp in. Na het vertrek van de Fransen zette het Nederlandse leger bij Zeist een legerkamp op. In de zomer werden er grote oefeningen gehouden. De soldaten overnachtten in tenten. Toen aan het einde van de negentiende eeuw zwaarder geschut werd ingezet, bleek het terrein niet langer geschikt voor grootschalige oefeningen. Die oefeningen werden toen verplaatst naar de Veluwe en het legerkamp bij Zeist werd overgenomen door de Genie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het kamp gebruikt voor de opvang van Belgische vluchtelingen.
Op de heide bij Zeist werd aan het begin van de twintigste eeuw een vliegkamp ingericht. De Duitsers legden op Fliegerhorst Soesterberg in september 1940 drie startbanen aan en het vliegveld werd de uitvalsbasis voor bombardementen op Engeland. Verder gebruikten zij de legerkampen tijdens de Tweede Wereldoorlog als munitiedepot. Na de oorlog kwam het in gebruik bij de Koninklijke Luchtmacht, die er ook het Militair Luchtvaartmuseum vestigde. Na de vrede ging Nederland deel uitmaken van de NAVO, het westerse bondgenootschap tegen de landen in het Oostblok. Op Soesterberg werd toen een luchtmachtafdeling van de Verenigde Staten gelegerd. Na de Koude Oorlog was de luchtmachtbasis niet langer nodig. De basis werd omgebouwd tot een gerechtshof dat onderdak bood aan het Lockerbieproces. Na afloop volgde weer een nieuwe aanpassing: tot opvangcentrum voor vluchtelingen.