Eerde verwoest

Roofridder Evert van Essen

Tijd van steden en staten

Onaantastbaar waande ridder Evert van Essen zich op zijn kasteel Eerde. Na zijn huwelijk met Margriet van Eerde had hij het strategisch gelegen huis met stenen en zware balken uitgebouwd tot een aanzienlijke burcht. Achter de dikke muren voelde hij zich beschermd tegen zijn vijanden. De eigenzinnige Evert, zoon van de voormalige drost van Salland, wenste geen gezag boven zich te erkennen. Hij zag zichzelf als machthebber van zijn eigen ministaatje. Vanuit zijn vesting terroriseerde Evert de omgeving. Vanaf 1374 regende het klachten over zijn optreden. Hij eigende zich de landerijen in de wijde omtrek toe en knechtte de boerenbevolking. Ook hinderde hij kooplieden op de Regge of op de handelswegen in de buurt. Zijn hoogmoed kwam de Eerder roofridder duur te staan.

Lokale potentaten

Van Essen had beter kunnen weten. In 1352 hadden de machtige steden Deventer, Kampen en Zwolle een overeenkomst gesloten met hun landsheer, de bisschop van Utrecht, tegen dergelijke lokale potentaten die hun florerende handel belemmerden. Ze hadden afgesproken hun kooplieden gezamenlijk te beschermen en waar nodig op te treden tegen al te eigengereide plaatselijke machthebbers. In de loop van de jaren werden verscheidene roofburchten verwoest. Zelfs de machtige heer Van Voorst bij Zwolle moest de superioriteit van de bisschop erkennen. Zijn onneembaar geachte slot werd in 1362 veroverd en verwoest.

Belegering

Op 8 april 1380 besloten de bisschop en de steden Deventer en Zwolle dat ze Eerde met de grond gelijk zouden maken. Een legermacht toog naar Ommen en belegerde het roofslot. De Ommenaren zelf droegen ook een bescheiden steentje bij. De belegeraars richtten een grote blijde op, waarmee stenen van wel 1.300 pond naar het kasteel werden geslingerd. Maar de stenen ketsten af tegen de met balken en stenen versterkte muren, "oft balle geweest hadde", aldus een kroniekschrijver. Men haalde er zelfs een inderhaast aangekocht kanon bij, een noviteit in de oorlogsvoering van die dagen. Maar het mocht niet baten. Het kasteel weerstond alle oorlogsgeweld. Op 29 mei, na een belegering van 5 weken, sloot men een overeenkomst met Van Essen dat hij het kasteel met behoud van lijf en goed zou opgeven. Van Essen kreeg een vergoeding van 250 oude schilden en mocht 1 maand lang alles uit het huis slopen wat hij kon gebruiken. Daarna "stac men den brant daerin ende het bernde ene ganse maent lang".

Kostbare expeditie

De verwoesting van Eerde kostte de belegeraars een lieve duit. Alleen al de Deventenaren spendeerden 1.900 pond aan hun expeditie naar Ommen. Ter vergelijking: een stadsbestuurder verdiende twee pond per maand. Eén kanonschot kostte al een dergelijk maandsalaris. De legermacht had bovendien een hele veestapel, waaronder zeven koeien, naar binnen gewerkt. De halve bevolking van Deventer droeg via leningen bij aan de bekostiging van de expeditie. Maar het bleven handelaren, die Deventenaren: met de geweldenaar Van Essen gooiden ze het op een akkoordje voor de overname van een partijtje overgebleven buskruit uit zijn roofslot.

In het harnas gestorven

Evert van Essen verzoende zich na zijn nederlaag met zijn vijanden. Hij trad zelfs bij de bisschop van Utrecht in dienst. In 1382 kwam hij om het leven als gevolg van de verwondingen die hij opliep bij een inval door de Friezen in het Land van Vollenhove. Zijn vrouw verkocht Eerde in 1405 aan de familie Van Twickelo, die het huis opnieuw liet opbouwen. In 1715 zou het buitenhuis zijn huidige voorname uiterlijk krijgen. Aan het roofslot zelf zijn ter plekke geen tastbare herinneringen bewaard gebleven, maar de ietwat overmoedige benaming kasteel heeft Eerde nog altijd aan zijn roemruchte roofridder Evert te danken.