In 1987 plaatste Stichting de Darde Klokke een stenen zitbank voor de kerk in Ommen "ter ere van Trientien Claessen en Wilhelmina Borger, stadsdienaressen van Ommen in de jaren 1675 en 1823". De vrouwen viel dit eerbetoon ten deel omdat zij als ambtenaren typische mannenfuncties uitoefenden. Er is niet veel over hen bekend. Wilhelmina Borger was de dochter van een bewaker in bedelaarskolonie de Ommerschans. Misschien trad deze kranige dame in het voetspoor van haar vader, maar het zou ook kunnen dat ze de rol van bode vervulde. Ironisch genoeg kwam de erebank voor deze geëmancipeerde dames in de plaats van een stinkend herenurinoir.
Dienaar met hoed en sabel
De stadsdienaar, later veldwachter genoemd, was verantwoordelijk voor handhaving van de wet en de openbare orde. In de volksmond stond hij beter bekend als "diender". Hij moest diefstal, oproer en bedelarij tegengaan en desnoods iemand arresteren of een pak slaag geven. De stad voorzag hem van een groen uniform, compleet met hoed en sabel. De diender moest het blijkbaar vooral van zijn gewichtig voorkomen hebben. Een fatsoenlijk proces-verbaal kon hij niet opmaken. Diender Hendrik Boldewijn kon aan het begin van de 19de eeuw lezen noch schrijven en ondertekende met een kruisje. Naast ordehandhaver was hij boodschappenjongen van de burgemeester, afslager bij openbare verkopingen, stadsomroeper en markt- en havenmeester.
Slapen bij geratel en getoeter
's Avonds nam de nachtwacht de zorg voor de openbare veiligheid van de stadsdienaar over. In 1762 stelde het stadsbestuur van Ommen een reglement op voor het werk van de nachtwacht. De wacht bestond uit twee man, een "ratelman" en een "toeter", die op gezette tijden hun ronde door de stad moesten maken. De toeter gaf met zijn blaassignaal elk heel uur aan; de ratelman moest "duidelijk en behoorlijk hard" elk half uur omroepen. De wacht begon afhankelijk van de maand om 10 of 11 uur en eindigde tussen 3 en 5 uur. Later nam de ratel- of klepperman de gehele wacht waar. Het aangeven van de tijd gebeurde op vaste punten. De nachtwacht moest daar stilstaan en rondkijken of er ook onraad te bespeuren viel. Hij moest alle "straatschenders, kwestiemakers, vloekers, schreeuwers, bedrijvers van baldadig- en ongeregeldheden" van de straat weren. De wacht moest de ordeverstoorder eerst met woorden en als dat niet hielp met een flink pak rammel tot rede brengen. Kon de wacht de onruststoker niet alleen de baas, dan mocht hij een burger uit bed kloppen. Die moest hem dan helpen. Een burger die de nachtwacht in de kou liet staan en zich slapende hield, kreeg een boete van twee gouden dukaten, wat overeenkwam met de prijs voor 50 witbroden. De nachtwacht had ook de functie van wekker voor degenen die daarom verzocht hadden. Het luiden van "de middelste klok" vormde het eindsignaal van de wacht. Wat moet dat nog heerlijk slapen zijn geweest, als aan alle geratel, getoeter en gebeier van de nachtwacht een einde was gekomen!
De groeten met een borrel toe
Het werk van de ordehandhavers in Ommen viel niet altijd mee. Tijdens de nieuwjaarsviering van 1809 was het verboden met carbid te schieten. De jongelui trokken zich niets van dit verbod aan. Nachtwacht Berend Sterken probeerden enkele belhamels in de Kruisstraat het schieten te verhinderen. Maar de jongens gingen hem te lijf. De burgemeester, die om de hoek woonde, moest eraan te pas komen om een einde te maken aan het opstootje. Het werk van de dienaren had ook plezierige kanten. Zoals de krantenbezorgers tegenwoordig nog doen, brachten de stadsdienaars en de nachtwacht de burgerij ook een nieuwjaarswens. Dat leverde hun een aardigheidje op. Van veldwachter Lubbers was bekend dat hij graag een borreltje lustte. Men vroeg hem dan ook als hij zijn nieuwjaarswens uitsprak: "Lubbers wat heb ie liever, un dubbeltie of 'n borrel?" Hij antwoordde meestal: "Geef mie mar een dubbeltie én un borrel". De nachtwacht heeft in Ommen tot 1923 bestaan. De functie van veldwachter ging niet veel later over in die van politieman.