Tot halverwege de 19de eeuw maakte het Haarlemmermeer ongeveer 80 procent van Rijnlands boezem uit. Door sluizen in Spaarndam en Halfweg loosde Rijnland zijn overtollig water via deze waterberging direct of indirect op het aan eb en vloed onderhevige IJ. Omdat het IJ verzandde, was in 1806 in Katwijk een derde sluizencomplex gebouwd. Voor alle sluizen gold dat het functioneren ervan mede afhankelijk was van windrichting en waterstanden. Met de droogmaking van het Haarlemmermeer zou de boezem verkleind worden van 22.000 naar 4000 hectare. Daardoor zou er veel minder water in opgeslagen kunnen worden. De van regeringswege in 1839 ingestelde Commissie van Beheer en Toezicht over de Droogmaking van het Haarlemmermeer kreeg dan ook nadrukkelijk opdracht om maatregelen te nemen die het verlies aan boezemcapaciteit zouden goedmaken.
Daarop werden tussen 1841 en 1843 achtereenvolgens het Katwijkse kanaal verbreed, het Oegstgeesterkanaal gegraven en de binnensluis in Katwijk verbreed. Voor de Commissie van Beheer en Toezicht stond al snel vast dat er in Spaarndam een stoomgemaal zou komen dat dienst zou kunnen doen als de natuurlijke lozing wegens te hoge buitenwaterstanden geheel of gedeeltelijk gestremd was. Dit gemaal, naar ontwerp van ir. J.A. Beijerinck, voorzag in een vermogen van 180 pk en tien schepraderen van 5,20 meter middellijn. Bij de proefbemalingen in 1844 en 1845 ging van alles mis zodat de bouwer, de firma Dixon en Co, aan de kant werd geschoven. Met behulp van Britse ingenieurs, in de buurt werkzaam bij het gemaal Leeghwater, werd het stoomgemaal in het najaar van 1846 in werking gebracht. Rijnland wilde, gezien de opgedane ervaring, niet afhankelijk zijn van maar één machine en bedong een tweede gemaal dat bij Halfweg kwam te staan. Dit gemaal, in 1853 in werking gesteld, werd gebouwd door de Amsterdamse firma Van Vlissingen & Dudok van Heel.
In maart 1856 droeg de Commissie van Beheer beide stoomgemalen over aan Rijnland. Al in 1850 was gebleken dat de capaciteit van deze gemalen niet voldoende zou zijn. Daarom werd ook in Gouda een gemaal gebouwd dat in november 1857 in werking trad en in maart 1858 werd overgedragen. De afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van het IJ en de aanleg van het Noordzeekanaal zouden niet veel later de uitwatering van Rijnland via Spaarndam en Halfweg bemoeilijken waardoor het nodig was om in Katwijk een vierde stoomgemaal te bouwen.
»Bijschrift bij de afbeelding:
Het stoomgemaal in Spaarndam in 1896, een halve eeuw na de
indienststelling en 40 jaar na de overdracht aan Rijnland.