In 1852 viel het Haarlemmermeer droog. Aan de droogmaking gingen ruim twee eeuwen van plannenmakerij vooraf. Naast technische problemen hadden diverse conflicterende belangen realisering van plannen tot droogmaking in de weg gestaan. Het meer vormde een bedreiging voor zijn omgeving, maar was ook van groot economisch belang voor visserij en binnenvaart. Daarnaast was het meer belangrijk voor de ontwatering van cultuurgrond. Droogmaking zou de waterbergingscapaciteit van Rijnlands boezem met 80 procent doen verminderen.
De droogmaking ging uit van het Rijk. De stormen van eind 1836, die overstromingen veroorzaakten in de omgeving van Amsterdam en Leiden, waren de directe aanleiding. Nadat een staatscommissie onderzocht had of droogmaking haalbaar was, keurde de Tweede Kamer in maart 1839 het wetsontwerp tot droogmaking van het meer goed. Bij deze beslissing ging het niet alleen om veiligheid, maar vooral om economische belangen. Ontwikkeling van de landbouw en armoedebestrijding door het scheppen van werkgelegenheid speelden hierbij een rol.
Een Commissie van Beheer en Toezicht werd belast met de organisatie van de droogmaking. Zij stelde vast dat het meer met stoommachines drooggemalen zou worden en niet met windmolens. Bij de keuze voor stoombemaling gaven geen technische, maar financiële argumenten de doorslag. Stoomkracht was goedkoper dan windkracht. De commissie moest ook rekening houden met de belangen van Rijnland. De nadelige gevolgen voor Rijnlands boezembeheer werden geneutraliseerd door verdieping en verbreding van het Katwijks Uitwateringskanaal, het graven van het Oegstgeester Kanaal en de bouw van stoomgemalen bij de sluizen in Spaarndam en Halfweg. Ten slotte werd ook een stoomgemaal bij Gouda gebouwd.
In 1840 begon men met het graven van de Ringvaart bij Hillegom. Met de uitgegraven aarde werd een ringdijk opgeworpen. Na het sluiten van de ringdijk begon proefstoomgemaal Leeghwater in 1845 met het uitmalen van water. Op basis van de proeven met dit gemaal werd een aantal wijzigingen doorgevoerd in het ontwerp van de aanvankelijk identieke gemalen Lynden en Cruquius. In 1848 begon de Leeghwater op volle kracht met droogmaken, gevolgd door de Lynden en de Cruquius in 1849.
In drie jaar en drie maanden tijd pompten de stoomgemalen 800 miljoen kubieke meter water uit het Haarlemmermeer met 14.004.032 pompslagen en zorgden voor de volgende mededeling in de Staatscourant van 4 augustus 1852: 'In de afgeloopen maand July is het Haarlemmermeer door de werking der machines en gunstige weersgesteldheid van het nog overgeblevene water ontlast, en alzoo droog geworden…'.
»Bijschrift bij de afbeelding:
Gemaal Cruquius werd in april 1849 als derde stoomgemaal in
werking gesteld om het Haarlemmermeer droog te malen. Na de
droogmaking bleef De Cruquius tot 1933 in bedrijf om samen met de
beide andere gemalen de polder droog te houden. Nadat het gemaal
buiten dienst gesteld was, werd het een museum.