Eén keer per week steekt Lieke met het veer over naar Gorkum om eieren en verse groenten op de markt te verkopen. Papa waarschuwt haar om toch vooral goed op te letten voor zakkenrollers en oplichters, maar Lieke maakt zich geen zorgen. Ze heeft
dit tochtje al zo vaak gemaakt. Aan de kade, net buiten de waterpoort, pikt Gerrit haar altijd op met zijn zeilschuit om de overtocht te maken naar de Galgenwaard, het eilandje vlak voor Gorkum. In de boot praat ze honderduit met Gerrit over de laatste nieuwtjes. Lieke kan het goed met de oude veerbaas vinden. Nog genietend van het rustig kabbelende water, de prachtige zonsopkomst en de slierten ochtendmist boven het brede water komt de Galgenwaard al snel in zicht. ‘Stom eigenlijk dat we hier over moeten stappen in een andere boot’, zegt Lieke, ‘maar we mogen blij zijn dat Filips van Montmorency, onze heer van Altena, dit eilandje in bezit heeft. Anders hadden de Gorkummers het veerrecht alleen gehad.’ ‘Eigenlijk mag ik die Gorkummers helemaal niet’, bromt Gerrit. ‘We hebben altijd ruzie met ze. Over de veerrechten, de visrechten of de tolrechten.’ ‘Sluwe lui zijn het’, beaamt Lieke, ‘maar vandaag ga ik er geld verdienen’, lacht
ze. ‘Voorlopig hebben wij het geluk aan onze kant omdat Filips ook graaf van Horne is en veel macht heeft. Als er iemand wat te zeggen heeft tegen lastige Gorkummers of tegen de Spanjaarden, dan is hij het wel. Nu heeft hij het zelfs voor elkaar gekregen dat Gorkum hem geld moet betalen. En ze moeten hem stenen leveren voor de bouw van zijn mooie, nieuwe huis in Woerkum, omdat ze het eiland de Galgenwaard hebben beschadigd!’ ‘Daar moet de heer dan maar eens snel mee beginnen, dan hebben we in Woerkum niet alleen een kerk om trots op te zijn’, glundert Gerrit. En terwijl Lieke van de boot springt, geeft ze Gerrit een aai over zijn gebruinde hoofd.
’s Middags komt de veerbaas Lieke weer halen en terwijl ze Woerkum naderen, zien ze dat het op de kade een drukte van belang is. ‘O jee, ik zie een boodschapper van de heer van Altena’, zegt Lieke, ‘da’s meestal geen goed nieuws.’ Te langzaam naar haar zin meert Gerrit aan. Zo snel ze kan, springt Lieke van boord. ‘Verraad!’ is het eerste woord dat ze hoort. ‘Onbegrijpelijk!’, moppert een vrouw naast haar. Lieke pakt haar vast. ‘Wat is er gebeurd?’ ‘Die verschrikkelijke hertog van Alva heeft onze heer van Altena, graaf van Horne samen met graaf van Egmond een paar dagen geleden onthoofd in Brussel! Nu hadden we eindelijk eens een heer die zijn best voor ons deed. En de mensen die voor het protestantse geloof hadden gekozen met rust liet en dan loopt het zo af...’ Lieke kan het maar moeilijk geloven. Ze kent de heer Van Altena niet, maar ze heeft wel gehoord dat hij
samen met Willem van Oranje en graaf van Egmond in opstand komt tegen de katholieke Spaanse koning Filips de Tweede. Die wil dat alle mensen die niet katholiek zijn, vervolgd worden. In Brussel, de hoofdstad van de Nederlanden, is de Spaanse koning er een jaar geleden over gaan praten met de nieuwe landvoogd Alva. En nu is hun graaf van Horne met een lage list gevangen genomen, samen met zijn vriend graaf van Egmond. ‘Filips
onthoofd... vreselijk’, mijmert Lieke. ‘De Spanjaarden zijn zeker uit op ruzie omdat de protestanten niet hard genoeg worden aangepakt. Willem van Oranje en de andere edelen zullen het er vast niet bij laten zitten. Van dat mooie nieuwe huis in Woerkum zal nu ook wel niets meer terecht komen. Misschien komt er wel oorlog met de Spanjaarden… Woerkum zal daar vast niet aan kunnen ontsnappen, daarvoor zijn de rivier en de steden die daaraan liggen veel te belangrijk.’
Razendsnel zoekt Lieke haar weg door de smalle steegjes naar de boerderij
van haar vader. Ja, hij heeft het nieuws ook al gehoord. Ongerust kijken
ze naar de oude stadsmuren. Zouden ze sterk genoeg zijn om de komende
onrust te weerstaan? Uren later ziet Lieke de boodschapper op zijn zwarte
paard de stadspoort uitrijden. Ze rilt bij de gedachte aan de onzekere
toekomst en pakt haar kleine broertje stevig vast.
De hertog van Alva is in 1566 door de Spaanse koning Filips de Tweede naar de
Nederlanden gestuurd om orde op zaken te stellen in het onrustige noordelijke
deel van zijn koninkrijk. Alva pakt de opstand hard aan. De terechtstelling van de
graven Van Horne en van Egmond op 5 juni 1568 is bedoeld om de bevolking bang
te maken. Het leidt juist tot nog meer protest. Intussen probeert Willem van Oranje
tevergeefs met een huurleger de hertog van Alva te verdrijven: de Tachtigjarige
Oorlog is begonnen (1568-1648).
Woudrichem is in de jaren die volgen afwisselend in handen van de Spanjaarden
en Oranje-gezinden tot de stad in 1575 in handen van Oranje komt. In 1577
besluit Willem van Oranje van Woudrichem een vesting te maken. De oude
stadsmuren maken plaats voor aarden wallen met bastions, het Woudrichem zoals
we dat nu nog steeds kennen ontstaat.