Eind negentiende eeuw kwamen de maatschappelijke en religieuze tegenstellingen binnen Nederland op scherp te staan. Het was de periode van de Verzuiling, die ons land in vier groepen verdeelde: rooms-katholieken, protestants-christelijken, socialisten en liberalen. Deze groepen leidden vrijwel gescheiden levens, met hun eigen politieke partijen, vakbewegingen, zorg, omroepen, pers en (jeugd)verenigingen.
Veel Gooise gemeenten hadden een hoog percentage rooms-katholieken, alleen Huizen was vrijwel volledig protestants. In 1930 telde het dorp 8077 inwoners, waarvan 81,4% Nederlands Hervormd en 7,7% Gereformeerd was. Er was een groeiende scheiding merkbaar tussen de oorspronkelijke Huizers, die op zondag tweemaal te voet de kerk bezochten en zich aan de zondagsrust hielden, en forensen uit Amsterdam, die vaak tot geen enkele kerkelijke gezindte behoorden. De Huizers hadden soms moeite met stedelingen die de zondagsrust niet altijd respecteerden.
De Hervormde Kerk zou nog tot ver in de twintigste eeuw het aanzien van Huizen blijven bepalen. Er werden vanaf 1889 hervormde scholen gesticht door schoolvereniging Eben-Haëzer. De eerste gereformeerde school was de Keucheniusschool, die in 1909 opende. Rond 1930 ging ruim 80% van de kinderen in het dorp naar een van deze scholen. Ook kende Huizen in de tijd van de Verzuiling een bloeiend christelijk verengingsleven, waar het onder meer muziekvereniging Prinses Irene aan heeft overgehouden.
De forensen legden de basis voor een ander geluid in het dorp; ontkerkelijking en de aanwijzing van Huizen als groeikern in de jaren zestig deden de rest. Na de Tweede Wereldoorlog verscheen de eerste katholieke kerk in het dorp: de Sint Vituskerk (1949). Daarmee was het startschot gegeven voor de bouw van andere religieuze gebouwen, zoals de Molukse Evangelische Pniëlkerk (1969). Ook de eerste gastarbeiders, die zich vanaf de jaren zestig in Huizen vestigden, brachten hun eigen geloof mee. Dit betekende het einde van het allesbepalende protestantse karakter van het dorp.