Tussen 1845 en 1850 werd de bevolking van Olst getroffen door een reeks van ernstige misoogsten en een riskante uitbraak van cholera. Vooral de armen kregen het in deze jaren zwaar te verduren; zij reageerden woedend en opstandig op de aanhoudende honger en gebrek. De bestuurselite was bevreesd voor sociale onrust en probeerde de grootste nood van behoeftige gezinnen te lenigen.
Aardappelziekte en mislukte graanoogsten
De aardappel was in de 19de eeuw het volksvoedsel bij uitstek. Toen rond 1845 de aardappelziekte fytoftora uitbrak, begon zich dan ook een drama af te spelen. De snelle verspreiding van de ziekte leidde tot een groot tekort aan aardappelen en tot enorme prijsstijgingen. Kort na de uitbraak van de ziekte was al ¾ van het areaal aardappelen in Olst, ter grootte van 200 ha, aangetast. Aanvankelijk dacht men dat de mislukking van de oogst een plaatselijk probleem was: burgemeester Nilant verzocht het provinciebestuur om voedselhulp. Maar dat liet weten dat de ziekte overal in ons land, en ook in grote delen van Europa, de aardappeloogst had vernietigd en dat men dus niet op hulp van buiten mocht rekenen. Niet alleen de aardappelprijs was exorbitant hoog. Alsof de ellende nog niet groot genoeg was, zorgde het slechte weer een paar jaren achter elkaar voor tegenvallende graanoogsten, waardoor de prijzen van rogge(brood) zeer sterk toenamen. De gevolgen voor de voedselsituatie waren rampzalig. Daarbij kwam nog dat op 29 augustus 1849 cholera werd geconstateerd. Twintig Olstenaren raakten besmet, vijf personen zouden aan de ziekte zijn bezweken.
Angst voor sociale onrust
Door de schaarste aan levensmiddelen was er voor arbeiders maar de helft van hun normale voedselpakket beschikbaar. In de grote steden braken in de zomer van 1847 ernstige voedselrellen uit, tientallen mensen stierven er de hongerdood. In Olst was de situatie niet zó erg. De sterftecijfers van die periode vertoonden geen piek. Er was wel een toename van de diefstal van voedsel zoals aardappels, rogge en kippen. Het aantal bedeelden was hoger dan ooit tevoren. De onrust werd nog versterkt door bezorgdheid over een mogelijke politieke omwenteling als reactie op de aanhoudende economische misère. Aanleiding daartoe was het Europese revolutiejaar 1848. De Nederlandse overheid wilde voorkomen dat de revolutie zou overslaan naar ons land en gaf opdracht buitenlanders goed in de gaten te houden. In Olst moesten zij zich na aankomst melden bij de burgemeester.
Het protest van Janna Kiezenbrink
Aangewakkerd door de angst voor politieke onlusten begon het gemeentebestuur de gebeurtenissen in Olst met andere ogen te bezien. Zo liet de burgemeester op 19 februari 1849 Janna Kiezenbrink oppakken, omdat zij met hulp van derden "beledigende en opruiende geschriften" op huizen had aangebracht. De teksten keerden zich tegen de rijken, tegen de heren en juffers in mooie kleren die veel geld op zak hadden, en tegen mensen die afkomstig waren uit andere oorden en in Olst het schaarse voedsel opaten. De zaak liep met een sisser af. Er was geen sprake van een poging tot georganiseerde opstand. Een wanhopige vrouw reageerde de woede over haar ellendige situatie af op de beter bedeelden en mensen die van buiten kwamen, de nieuwkomers, die de honger van Olstenaren nog zouden hebben verergerd.