Verdriet, ellende en wanhoop bracht de Tachtigjarige Oorlog
deze contreien. De plaatsen die nu Waalwijk vormen lagen in het
grensgebied tussen de strijdende
partijen.
De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) is in de loop van de geschiedenis een welhaast romantisch begrip geworden. Die strijd tegen Spanje waarin ons land zijn zelfstandigheid bevocht, had in de dagelijkse praktijk echter niets moois en de dorpen die tegenwoordig de gemeente Waalwijk uitmaken, hebben er vooral verdriet, wanhoop en ellende aan beleefd. Dat kwam voor een belangrijk deel omdat de dorpen jarenlang in een grensgebied lagen tussen de strijdende partijen met alle gevolgen van dien.
Al in 1572 maakt Midden-Langstraat kennis met de oorlog. Een afdeling Walen in Spaanse dienst slaat zijn kampement op in Sprang, Besoijen en Waalwijk. De bevolking moet voor proviand voor mensen en paarden zorgen. Om de eisen kracht bij te zetten, wordt een aantal huizen in brand gestoken om de dorpsbesturen tot spoed aan te zetten.
Soms loopt de aanwezigheid van een leger uit op een totale ontwrichting van een of meer dorpen. In 1593, als prins Maurits Geertruidenberg belegert, strijkt het Spaanse ontzettingsleger van ongeveer tienduizend soldaten neer in Waspik en Capelle. Het hoofdkwartier ligt bij de kerk van Waspik. De schade aan huizen, landerijen en oogst is enorm. Het leger weet de val van Geertruidenberg niet te voorkomen en als de krijgsmacht na bijna twee weken wegtrekt, worden uit frustratie en onmacht 'voorvoets alle huysen van Wasbeeck in de brant' gestoken.
Het aantal gijzelingen waarmee de bevolking in de loop van de tijd te maken krijgt is niet te tellen. Het is zowel van Staatse (Nederlandse) als Spaanse troepen een afgrijselijk dwangmiddel. Het kan gaan om particulieren geld af te persen maar ook om dorpsbesturen tot medewerking te dwingen of om te voorkomen dat de vijand wordt geholpen. Als de Spanjaarden Breda belegeren, in 1624-1625, worden vooraanstaande dorpelingen uit Sprang en Besoijen zeven maanden lang gegijzeld op het kasteel van Loon op Zand. Dit om te voorkomen dat mensen uit de streek het Staatse leger helpen. Maar het leger van de prins van Oranje, Frederik Hendrik, is dan neergestreken in de Midden-Langstraat en heeft zijn hoofdkwartier in Waalwijk. Hulp weigeren, is helemaal geen optie. De schade voor de dorpen beperkt zich niet tot het betalen van het onderhoud voor de gijzelaars, maar Waalwijk en omgeving worden ook omgetoverd tot een onneembare vesting met schansen en loopgraven waardoor akkers en weilanden onbruikbaar worden.
Tussen 1590 en 1609 is er nog een derde partij die de horizon verduistert: muitende Spaanse soldaten die geld en goederen eisen om in hun onderhoud te voorzien. In 1594 strijkt een afdeling Spanjaarden en Italianen in Spaanse dienst - zo'n achthonderd soldaten - neer in Waalwijk, Besoijen en Sprang. Zij eisen turf, hooi, stro, zout, zeep, azijn en geld op en innen alles met harde hand. Samen met hun 'aanhanck van vrouwen, soetelaers, jongens ende kinderen' gaat het om zo'n tweeduizend mensen. Alle inwoners worden hun huizen uit gejaagd en moeten 'onder den blauwen hemel' slapen.
Het grondgebied van de gemeente Waalwijk ligt in die dagen op een kruispunt van wegen die troepen gebruiken om zich te verplaatsen tussen verschillende garnizoensteden. Het dorp waar ze neerstrijken, is verplicht proviand te verstrekken en hand- en spandiensten te verlenen. Als dorpsbesturen niet vlug meewerken, worden rigoureuze maatregelen genomen. Zo plundert een groep ruiters op 10 maart 1604 Waalwijk omdat het bestuur niet vlot genoeg meewerkt. Dat levert de plunderaars in Waalwijk weinig voordeel op maar in de omliggende dorpen wordt hierdoor de bereidheid om aan allerlei eisen te voldoen een stuk groter.
Een ongelooflijk dieptepunt beleeft de streek in de periode tussen 1579 en 1590. Vijf keer slaat in die jaren praktisch de hele bevolking op de vlucht richting het Land van Heusden en Altena. Mensen proberen zoveel mogelijk van hun have en goed mee te nemen, maar legeronderdelen zien daarmee ook 'hun' buit vertrekken. Vluchtelingen worden achtervolgd, beroofd, verkracht of vermoord voordat ze de Oude Maas over kunnen steken.
Na de verovering van Den Bosch (1629) krijgt de oorlog een nog grimmiger karakter. Het devies wordt: oog om oog, tand om tand. De terreur van beide zijden is dan onbeschrijflijk. Tussen 1634 en 1638 vluchten schouten en predikanten van alle dorpen in de buurt, omdat ze hun leven niet zeker zijn. De ellende van brandstichtingen, berovingen, gijzelingen duurt voort tot 1648, als eindelijk vrede wordt gesloten. De dorpen die nu deel uitmaken van de gemeente Waalwijk hebben, net als andere dorpen in het grensgebied, onevenredig zwaar geleden in de strijd die uiteindelijk leidt tot een zelfstandige staat: de Republiek der Verenigde Nederlanden.
Bijdrage: Han Verschure