De Gouden Eeuw is niet alleen een economisch hoogtepunt in de geschiedenis van Nederland, maar ook een artistiek belangrijke periode. Nederlandse schilders trokken door heel Europa en waren veelgevraagde artiesten. In de Middeleeuwen was de kerk de belangrijkste mecenas geweest en werkten vele schilders en beeldhouwers voor kerken en kloosters. Die markt viel na de Reformatie in de Republiek weg, maar daarvoor in de plaats ontstond een stroom van opdrachten van rijke kooplieden. Ze wensten stillevens, portretten, landschappen en allegorische voorstellingen in hun huizen op te hangen. Deze grote markt bood werk aan vele kunstenaars.
Vooral Italië was de plek waar je als schilder geweest moest zijn. Ook kunstenaars uit Utrecht trokken naar Italië om daar het landschap te schilderen. Ze vormden daar soms clubjes vrienden, die zich wijdden aan schilderen, tekenen en feestvieren. De uit Woerden afkomstige schilder Herman van Swanevelt maakte deel uit van de Bentveughels, een beroemd feestgezelschap van Noord- en Zuid-Nederlandse kunstenaars. Hij had de bijnaam de 'eremiet', de kluizenaar, omdat hij graag alleen tussen de ruïnes zat te werken. Van Swanevelt volgde de voetsporen van oudere schilders. Al in de zestiende eeuw trokken Hollandse kunstenaars naar Italië. Een van hen was Anthonie Blocklandt uit Montfoort. Sommige Hollandse kunstenaars bleven in het zuiden hangen, maar de meesten keerden na enkele jaren terug en richtten hier hun eigen atelier in.